De sociale inspecteurs, voorzien van behoorlijke legitimatiebewijzen, mogen bij de uitoefening van hun opdracht:
Op elk ogenblik van de dag en van de nacht, zonder voorafgaande verwittiging, vrij binnengaan in alle werkplaatsen of andere plaatsen die aan hun toezicht onderworpen zijn of waarvan zij redelijkerwijze kunnen vermoeden dat daar personen tewerkgesteld zijn die onderworpen zijn aan de bepalingen van de wetgevingen waarop zij toezicht uitoefenen.
Tot de bewoonde lokalen hebben zij evenwel enkel toegang wanneer de rechter in de politierechtbank daartoe vooraf toestemming heeft verleend».
De sociale inspecteurs zijn belast met het toezicht op de naleving van de wetgeving betreffende de arbeidshygiëne en -geneeskunde, de arbeidsbescherming, de arbeidsbetrekkingen en -reglementeringen, de arbeidsveiligheid, de sociale zekerheid en de sociale bijstand (art. 1 van de Arbeidsinspectiewet).
Teneinde hun opdracht te kunnen vervullen, verleent art. 4, § 1, 1°, eerste lid, van de Arbeidsinspectiewet de sociale inspecteurs een recht van toegang tot alle werkplaatsen of andere plaatsen die aan hun toezicht zijn onderworpen of waarvan zij redelijkerwijze kunnen vermoeden dat daar personen zijn tewerkgesteld die onderworpen zijn aan de bepalingen van de wetgevingen waarop zij toezicht uitoefenen.
Art. 4, § 1, 1°, tweede lid, van de Arbeidsinspectiewet onderwerpt hun recht van toegang tot bewoonde lokalen evenwel aan de voorafgaande toestemming van de rechter in de politierechtbank.
De woning is echter onschendbaar; geen huiszoeking kan plaatshebben dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft».
Art. 8 van het E.V.R.M., bepaalt:
«1. Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privéleven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan met betrekking tot de uitoefening van dit recht dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving nodig is in het belang van s lands veiligheid, de openbare veiligheid, of het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen».
Het recht op de eerbiediging van de woning heeft een burgerrechtelijk karakter in de zin van art. 6.1 van het E.V.R.M. Aangezien de uitoefening van het recht van toegang tot bewoonde lokalen een inmenging in dat recht vormt, moeten de daarmee verband houdende betwistingen gebeuren met naleving van de in die bepaling vervatte waarborgen.
Het voorafgaande optreden van een onafhankelijke en onpartijdige magistraat vormt een belangrijke waarborg tegen het gevaar voor misbruik of willekeur. De politierechter beschikt ter zake over een ruime beoordelingsbevoegdheid om te bepalen of de hem voorgelegde omstandigheden een aantasting van het grondwettelijk beginsel van de onschendbaarheid van de woning verantwoorden. De toestemming die hij verleent, is specifiek. Zij betreft een welbepaald onderzoek, beoogt een welbepaalde woning en geldt alleen voor de personen op wier naam de toestemming is verleend. «Het spreekt vanzelf dat de machtiging niet automatisch wordt verleend door de politierechter, maar dat deze dient te oordelen of de redenen om te geloven dat overtredingen zijn begaan op de wetten en reglementen, voldoende overtuigend zijn» (Parl. St., Kamer, 1971-1972, nr. 254/1, p. 2).
Maar het grondwettelijk Hof oordeelde in haar arrest van 3 december 2008, RW 2008-2009, 1599 dat het loutere gegeven dat de toestemming om bewoonde lokalen te betreden, wordt verleend door een rechter, niet kan worden beschouwd als een toereikende waarborg in de zin van art. 6.1 van het E.V.R.M., aangezien de persoon op wie de geplande maatregel betrekking heeft en die in dat stadium geen weet heeft van die maatregel zich niet kan laten horen (E.H.R.M., 21 februari 2008, Ravon t/ Frankrijk, § 30). De doeltreffendheid van de maatregel zou immers ernstig in het gedrang komen indien de beoogde persoon hiervan vooraf op de hoogte zou worden gebracht (zie, mutatis mutandis: E.H.R.M., 22 mei 2008, Iliya Stefanov t/ Bulgarije, § 59, en E.H.R.M., 19 september 2002 (beslissing), Tamosius t/ Verenigd Koninkrijk).