Om schuldig te zijn aan deelneming aan een misdaad of wanbedrijf, is met name vereist dat de dader daartoe heeft bijgedragen op de bij wet bepaalde wijze; deelneming kan twee vormen aannemen: hoofddeelneming of bijkomstige deelneming.
Zij die schuldig zijn aan hoofddeelneming, bedoeld in artikel 66 van het Strafwetboek, worden daders van het misdrijf genoemd: zij liggen aan de oorzaak van het misdrijf.
Om een beklaagde te veroordelen als mededader van een misdrijf is het niet vereist dat alle bestanddelen van het misdrijf begrepen zijn in de deelnemingshandelingen; het volstaat dat een dader het misdrijf heeft gepleegd en dat de mededader wetens en willens aan de uitvoering ervan heeft meegewerkt op een van de wijzen bepaald in art. 66 al. 2 en 3 Sw. (zie nuttig Cass. 12 mei 1998, Arr. Cass. 1998, 544 en Bull. 1998,576; Cass. 19 september 1995,R.W. 1995-96, 1209, noot M. GELDERS; Cass. 23 december 1998, R.W. 1998-99, 1309).
Het opzet van de deelnemer kan worden afgezonderd van het opzet dat vereist is als bestanddeel van het hoofdmisdrijf (zie nuttig Cass. 13 mei 1998, Arr. Cass. 1998, 547, Bull. 1998, 579 en R.W. 1999-2000, 1022). Strafbare deelneming vereist dat de deelnemer - dader of medeplichtige - ervan kennis heeft dat hij aan een welbepaalde misdaad of wanbedrijf deelneemt; hiertoe is vereist en volstaat het ook dat de deelnemer kennis heeft van alle omstandigheden die aan de handeling van de hoofddader, het kenmerk van een misdaad of wanbedrijf verlenen (zie nuttig Cass. 7 september 2005, N.C. 2007, afl. 1, 56 en Pas. 2005, afl. 9-10, 1575). Een mededader moet niet het opzet hebben gehad dat vereist is voor het misdrijf waaraan hij zijn medewerking verleent.
Vereist is enkel dat hij een door de wet bepaalde vorm van medewerking aan het misdrijf verleent, hij weet dat hij daaraan zijn medewerking verleent en het opzet heeft daaraan zijn medewerking te verlenen. Die kennis moet het feitelijke voorhanden zijn van alle wettelijke bestanddelen van het misdrijf betreffen (zie nuttig Cass. AR P.06.0416.N, 12 september 2006, Arr. Cass. 2006, nr. 406).
Mededaderschap in de zin van artikel 66 Strafwetboek vereist niet dat de mededader zelf het opzet heeft dat vereist is voor het misdrijf waaraan hij zijn medewerking verleent; het is vereist maar volstaat dat hij wetens en willens zijn medewerking verleent aan het door de dader gewilde misdrijf (zie nuttig Cass. P.06.1518.N, 26 februari 2008, www.cass.be. In dezelfde zin: Cass. 9 oktober 1990, Arr. Cass. 1990-1991, nr. 69; Cass. 13 mei 1998, Arr.Cass. 1999, nr. 248; Cass. 22 juni 2004, Arr. Cass. 2004, nr. 344). De strafbare deelneming van de artikelen 66 en 67 Strafwetboek vereist onder meer dat de mededader ervan weet heeft dat een misdrijf wordt gepleegd (zie nuttig Cass. AR P. 08.0433.N, 24 juni 2008, www.cass.be en Cass. 12 september 2006, Arr. Cass. 2006, nr. 406).
Strafbare deelneming vereist een subjectieve band tussen de delictsbetrokkenen. Deelneming veronderstelt “wilsovereenstemming”. Dit is de wil van de verschillende delictsbetrokkenen tot verwezenlijking van eenzelfde misdrijf en strafbaar doel. Deze wilsovereenstemming vereist geen voorafgaande planning of overleg. Zij hoeft niet uitgesproken zijn en kan zelfs stilzwijgend plaatsvinden. Deelneming veronderstelt wel dat wetens en willens wordt deelgenomen aan een misdrijf.
Successieve deelneming of deelneming door toetreding:
Deelneming kan ook geschieden bij toetreding aan een misdrijf zonder mede deelgenomen te hebben aan het voorafgaand overleg. Strafbare deelneming is zelfs mogelijk nadat reeds aanvang werd genomen door derden tot het plegen van het misdrijf. De deelnemer moet dan wel ook ook zelf het delictueel eindresultaat willen gerealiseerd zien. Strafbare deelneming veronderstelt wel een gedraging die voorafgaat aan of samenvalt met het strafbare hoofdfeit. Deelneming na de voltooiing van het misdrijf is dus niet mogelijk.
Strafbare deelneming vergt geen materiële handeling
Voor strafbare deelneming volstaat een positieve deelnemingshandeling, voorafgaandelijk of gelijktijdig met de uitvoering van het misdrijf.
Een een morele, mondelinge of intellectuele handeling kan strafbare deelneming uitmaken wanneer deze daad of onthouding een noodzakelijke of nuttige bijdrage leveren bij de totstandkoming van het misdrijf
voorbeelden:
opdracht geven
het misdrijf uitlokken
tips verschaffen
mondelinge advies geven
constructief overleg
Strafbare deelneming versus hoofddader
Strafbare deelneming in de zin van artikel 66 Strafwetboek vereist dat de mededader een door de wet bepaalde vorm van medewerking aan een misdaad of wanbedrijf verleent, weet dat hij zijn medewerking aan een bepaalde misdaad of een bepaald wanbedrijf verleent en het opzet heeft om aan die misdaad of dat wanbedrijf zijn medewerking te verlenen.
Wanneer de rechter een beklaagde die voldoet aan deze vereisten, veroordeelt als mededader van een misdaad of wanbedrijf, moet bij afwezigheid van daartoe strekkende conclusie uit zijn vaststellingen niet blijken dat bij dat misdrijf een hoofddader betrokken is.
Strafbare deelneming vergt in de regel een positieve daad
Een schuldigverklaring als mededader in de zin van artikel 66, derde lid, Strafwetboek vereist de vaststelling dat de mededader zijn medewerking verleent aan de misdaad of het wanbedrijf op een in die bepaling bedoelde wijze, hij weet dat hij zijn medewerking aan die misdaad of dat wanbedrijf verleent en hij het opzet heeft aan die misdaad of dat wanbedrijf zijn medewerking te verlenen.
In de regel kan alleen een positieve daad die aan de uitvoering van de misdaad of het wanbedrijf voorafgaat of ermee samen gaat mededaderschap aan die misdaad of dat wanbedrijf opleveren.
De enkele omstandigheid dat een persoon kennis heeft of moet hebben gehad van een misdaad of een wanbedrijf, is niet voldoende om hem als mededader aan die misdaad of dat wanbedrijf in de zin van artikel 66, derde lid, Strafwetboek te kunnen beschouwen.
Strafbare deelneming is uitzonderlijk ook mogelijk door onthouding
Dit is onder meer het geval wanneer op de betrokkene een positieve rechtsplicht rust om een bepaalde handeling te doen verrichten of te voorkomen en diens onthouding opzettelijk is en hierdoor het plegen van het strafbare feit wordt bevorderd.
Het bewuste en opzettelijke verzuim om te handelen kan daarenboven ook een “positieve daad” van deelneming zijn, wanneer dit verzuim ondubbelzinnig een aansporing betekent tot het plegen van het misdrijf op één van de wijzen die in de artikelen 66 en 67 van het Strafwetboek zijn bepaald.
Een onthouding kan ook strafbare deelneming opleveren, wanneer die onthouding desgevallend strafbaar is als een inbreuk op artikel 422bis Strafwetboek (schuldig verzuim). Aldus kan de onthouding hulp te verlenen of te verschaffen aan een persoon die in groot gevaar verkeert strafbare deelneming door onthouding uitmaken.