Het begrip goede trouw wordt in ons recht in twee betekenissen gebruikt. in een objectieve betekenis gaat het om de gedragsnorm te goeder trouw te handelen, bijvoorbeeld de verplichting voor een contractspartij tot loyauteit en samenwerking bij de uitvoering van het contract (oud artikel 1134, derde lid, BW, artikel 5.71 en 5.73 (nieuw) BW). Daarnaast is er de hier bedoelde subjectieve goede trouw. Hiermee wordt bedoeld het “niet kennen” of “niet behoren te kennen” van bepaalde rechtsfeiten of rechtshandelingen. Toepassingen zijn te vinden in o.m. artikel 2279 BW, artikel 1 Hyp.W., artikel 25 Pandwet en artikel 3.30, § 2 (nieuw) BW.
• De objectieve goede trouw is de goede trouw waarvan sprake in artikel 1134, derde lid, Oud B. W., (5.71 (nieuw= BW) inhoudende dat overeenkomsten te goeder trouw dienen uitgevoerd. Deze goede trouw veronderstelt de naleving van een gedragsnorm, inhoudende de norm van objectief behoorlijk handelen, bij de uitoefening van hun contractuele rechten en plichten met inachtnerning van de eisen van redelijkheid en billijkheid.
De bepaling van art. 1134, derde lid BW bevat een gedragsnorm, op grond waarvan de rechter de overeenkomst tussen de partijen vermag aan te vullen met bijkomende verplichtingen die voortvloeien uit dit vereiste van de goede trouw.
Deze objectieve goede trouw is de handeling zoals deze mag verondersteld worden van de normale, zorgvuldige, zorgzame, eerlijke en redelijke contractspartijen, geplaatst in dezelfde concrete omstandigheden.
Let wel
De draagwijdte van artikel 1134, derde lid, dat bepaalt dat overeenkomsten te goeder trouw moeten worden ten uitvoer gebracht, wordt beperkt door de twee voorgaande leden: alle overeenkomsten die wettig zijn aangegaan, strekken de partijen tot wet en kunnen slechts herroepen worden bij wederzijdse toestemming of op gronden door de wet erkend.
Loutere billijkheidsoverwegingen kunnen geen afbreuk doen aan de bindende kracht van de overeenkomst. Opdat sprake zou zijn van rechtsmisbruik is vereist dat een contractpartij door de blijvende uitvoering van de overeenkomst te vorderen een voordeel trekt dat niet in verhouding staat tot de nadelen die er voor de andere partij uit voortvloeien.
• De subjectieve goede trouw bestaat uit de kennis die men heeft of behoort te hebben van een bepaald feit, een recht of een rechtstoestand, dan wel de veronderstelling dat de burger juist geen kennis, heeft, kan hebben of behoorde te hebben van bepaald feit, recht of rechtstoestand.
In de regel wordt de subjectieve goede trouw negatief geformuleerd in de zin van het subjectieve niet weten of niet kennen en ook niet behoorde te weten of te kennen.
De subjectieve kwade trouw wordt dan het weten of kennis hebben van een bepaald feit, van een recht of van een rechtstoestand, dan wel het niet effectief weten, daar waar het rechtssubject had moeten weten.
Rechtsfeiten en rechtshandelingen zijn in beginsel tegenwerpelijk erga omnes. Dit wil zeggen dat ze gelden tegenover derden ongeacht of die kennis hebben van het bestaan ervan. soms worden de derden echter beschermd doordat deze tegenwerpelijkheid afhankelijk wordt gemaakt van hun kennis. Welnu, hun goede trouw wordt vermoed (eerste lid). Op de derden rust in beginsel geen onderzoeksplicht. evenwel wordt aangenomen dat men niet te goeder trouw is wanneer men de feiten of het recht weliswaar niet kende, maar in de gegeven omstandigheden had behoren te kennen (tweede lid). Te denken valt aan twee gevallen.
In de eerste plaats kan de wet voorzien in een systeem van publiciteit dat derden geacht worden te raadplegen. Dit is het geval voor de hypothecaire publiciteit bij onroerendgoedtransacties. indien bijvoorbeeld een verkoop van een onroerend goed werd overgeschreven in het hypotheekregister, dan zal die verkoop tegenwerpelijk zijn aan een derde (bijvoorbeeld een tweede koper), ook al had deze geen weet van de koop. Hij kan geen beroep doen op zijn onwetendheid omtrent het bestaan van de koop aangezien hij hiervan kennis had kunnen krijgen door de raadpleging van het register. mocht de koop niet zijn overgeschreven in het register dan is hij enkel niet te goeder trouw indien hij kennis had van de koop (artikel 1. Hyp.W. en artikel 3.30, § 2 nieuw BW). Ons recht kent uiteenlopende vormen van publiciteit (pandregister, beslagberichten, balanscentrale e.a.). Het bestaan van publiciteit betekent nog niet dat op een derde in al deze gevallen de verplichting rust om deze gepubliceerde gegevens te raadplegen ten einde zijn goede trouw te behouden. Dit moet geval per geval worden beoordeeld rekening houdend met de finaliteit van de betrokken publiciteit.
Buiten de hypothese van bekendgemaakte gegevens die door de derde moeten worden geraadpleegd, zijn er de gevallen waarin de rechter oordeelt dat de derde, ongeacht of deze de feiten of het recht al dan niet kende, in de gegeven omstandigheden deze had behoren te kennen. De onwetendheid berust met andere woorden op diens onzorgvuldigheid. iedere normaal persoon zou in gelijke omstandigheden zich nader hebben geïnformeerd. Het aannemen van een dergelijke onderzoekplicht zal afhangen van de concrete omstandigheden (bijvoorbeeld de hoedanigheid van de derde). een klassiek voorbeeld is de onderzoeksplicht die wordt opgelegd aan handelaren van tweedehandsvoertuigen naar de eigendomstitels van hun verkopers. Zij moeten nagaan of hun verkopers wel degelijk eigenaar zijn van de voertuigen en of het niet gaat om geleasede voertuigen of voertuigen gekocht onder eigendomsvoorbehoud.
Uittreksel uit het NBW
Art. 1.9 Subjectieve goede trouw
De goede trouw wordt vermoed.
Een persoon is te kwader trouw, wanneer hij de feiten of de rechtshandeling, waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben, kende of in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen.
• De aanvullende werking van de goede trouw maakt de inhoud uit van de regel van artikel 1135 B.W: "Overeenkomsten verbinden niet alleen tot hetgeen daarin uitdrukkelijk bepaald is, maar ook tot alle gevolgen die door de billijkheid, het gebruik of de wet aan de verbintenis, volgens de aard ervan, worden toegekend". Dit beginsel komt neer op de verplichting van de uitvoering te goeder trouw, waarbij het woord "billijkheid" staat voor goede trouw (BAERT, F. De goede trouw bij de uitvoering van overeenkomsten", R. W.,1956-57, 500 en 494, voetnoot 34). De uitvoering van een overeenkomst te goeder trouw uitvoeren impliceert de uitvoering van hetgeen expliciet of impliciet werd overeengekomen, naast het uitvoeren van alle verbintenissen nakomen die redelijkerwijze
worden geacht inherent te zijn aan de overeenkomst.
zie ook FAGNART, J.L., "L'execution de bonne foi des conventions: un principe en expansion", noot onder Cass., 19 september 1983, R.C.J.B., 1986, 290-308.
Aanvullende verplichtingen inherent aan de aanvullende werking van de goede trouw (artikel 1135 oud B.W. en 5.71 NBW) zie www.elfri.be - Artikel - Aanvullende werking van de goede trouw
• de loyauteitsplicht, die het verbod inhoudt de medecontractant te misleiden over de omvang van zijn verbintenissen en ook iedere
gedraging verbiedt die de medecontractant zou beletten zijn normale voordeel te halen uit de overeenkomst;
• de verplichting tot gematigdheid;
• de plicht tot samenwerking.
A. Van Oevelen voegt hieraan de verplichting toe tot samenwerking die hij ontleedt als volgt:
• voor de benadeelde partij de schade te beperken,
• de verplichting de uitvoering van de overeenkomst te vergemakkelijken of alleszins niet te verzwaren voor de medecontractant,
• het verbod handelingen te stellen die de andere partij zouden beletten normaal voordeel te halen uit de overeenkomst.
(Van Oevelen A, De zogenaamde “subjectieve” goede trouw in het Belgische materiële privaatrecht (in het bijzonder in de materies die het notariaat aanbelangen), TPR 1990, 1093 - klik hier -).
De verplichting tot uitvoering te goeder trouw kan ook aangewend teneinde de verplichtingen van partijen te temperen wanneer geen der partijen schuld treft aan het onheil die de uitvoering der overeenkomst belemmert
Het beginsel van de uitvoering te goeder trouw van de overeenkomsten kan worden ingeroepen wanneer geen van de partijen enige schuld treft aan het onheil en de gevolgen ervan onmogelijk door hen konden zijn verdisconteerd. Op basis van de uitvoering te goeder trouw kan dan gesteld dat de de risico’s gelijkelijk moeten worden verdeeld.
Toepassing: gelijke verdeling van de financiële schade tussen huurde ren verhuurder naar aanleiding van de schade door de corona-pandemie (halvering van de huur). Zie E. DIRIX, “Het recht is niet op zulke ontwrichtende crises berekend”, Juristenkrant 2020, nr. 407, p. 4-5., Zie E. DIRIX, Crisis in het privaatrecht, NjW 2021, 6.
Aldus kan verdedigd worden dat als richtsnoer wordt gehanteerd dat de huurprijs voor handelszaken die door een verplichte sluiting worden getroffen, in beginsel, wordt gehalveerd. Dit verdeelt de schade over de partijen, zorgt voor een uniforme benadering van soortgelijke zaken en legt schade niet volledig bij de belastingbetaler of derden die door insolventie van de ene of de andere worden meegesleurd in een verhaal waarin ze niet rechtstreeks betrokken zijn.
De eerste rechtspraak toont aan dat de vredegerechten nog geen vaste rechtspraak hebben ontwikkeld. De ene maal wordt geoordeeld dat de huurder wel en de ander maal niet verder (volledig) gehouden blijft tot de betaling van de huur ondanks de lockdown. Hierbij kan wel vastgesteld worden dat rekening wordt gehouden met de financiële draagkracht van de ene of van de andere partij (M. HIGNY en H. VYNCKE, Juridische panoplie bij pandemie? Eerste rechtspraak m.b.t. COVID-19 becommentarieerd/Panoplie juridique face à une pandémie, Brugge, 2020).
De goede trouw legt aan de contractpartijen de verplichting op tot loyale samenwerking waarbij zij rekening moeten houden met elkaars redelijke verwachtingen. De goede trouw vergt een samenwerking die strekt tot het gemeenschappelijk belang R. DEMOGUE, Traité des obligations, VI, 1932, p. 9, nr. 3.35 en dit zeker in tijden van moeilijkheden of crisis.