• De objectieve goede trouw is de goede trouw waarvan sprake in artikel 1134, derde lid, B. W., inhoudende dat overeenkomsten te goeder trouw dienen uitgevoerd. Deze goede trouw veronderstelt de naleving van een gedragsnorm, inhoudende de norm van objectief behoorlijk handelen, bij de uitoefening van hun contractuele rechten en plichten met inachtnerning van de eisen van redelijkheid en billijkheid.
Deze objectieve goede trouw is de handeling zoals deze mag verondersteld worden van de normale, zorgvuldige, zorgzame, eerlijke en redelijke contractspartijen, geplaatst in dezelfde concrete omstandigheden.
• De subjectieve goede trouw bestaat uit de kennis die men heeft of behoort te hebben van een bepaald feit, een recht of een rechtstoestand, dan wel de veronderstelling dat de burger juist geen kennis, heeft, kan hebben of behoorde te hebben van bepaald feit, recht of rechtstoestand.
In de regel wordt de subjectieve goede trouw negatief geformuleerd in de zin van het subjectieve niet weten of niet kennen en ook niet behoorde te weten of te kennen.
De subjectieve kwade trouw wordt dan het weten of kennis hebben van een bepaald feit, van een recht of van een rechtstoestand, dan wel het niet effectief weten, daar waar het rechtssubject had moeten weten.
• De aanvullende werking van de goede trouw maakt de inhoud uit van de regel van artikel 1135 B.W: "Overeenkomsten verbinden niet alleen tot hetgeen daarin uitdrukkelijk bepaald is, maar ook tot alle gevolgen die door de billijkheid, het gebruik of de wet aan de verbintenis, volgens de aard ervan, worden toegekend". Dit beginsel komt neer op de verplichting van de uitvoering te goeder trouw, waarbij het woord "billijkheid" staat voor goede trouw (BAERT, F. De goede trouw bij de uitvoering van overeenkomsten", R. W.,1956-57, 500 en 494, voetnoot 34). De uitvoering van een overeenkomst te goeder trouw uitvoeren impliceert de uitvoering van hetgeen expliciet of impliciet werd overeengekomen, naast het uitvoeren van alle verbintenissen nakomen die redelijkerwijze
worden geacht inherent te zijn aan de overeenkomst.
zie ook FAGNART, J.L., "L'execution de bonne foi des conventions: un principe en expansion", noot onder Cass., 19 september 1983, R.C.J.B., 1986, 290-308.
Aanvullende verplichtingen inherent aan de aanvullende werking van de goede trouw (artikel 1135 B.W.)
• de loyauteitsplicht, die het verbod inhoudt de medecontractant te misleiden over de omvang van zijn verbintenissen en ook iedere
gedraging verbiedt die de medecontractant zou beletten zijn normale voordeel te halen uit de overeenkomst;
• de verplichting tot gematigdheid;
• de plicht tot samenwerking.
A. Van Oevelen voegt hieraan de verplichting toe tot samenwerking die hij ontleedt als volgt:
• voor de benadeelde partij de schade te beperken,
• de verplichting de uitvoering van de overeenkomst te vergemakkelijken of alleszins niet te verzwaren voor de medecontractant,
• het verbod handelingen te stellen die de andere partij zouden beletten normaal voordeel te halen uit de overeenkomst.
(Van Oevelen A, De zogenaamde “subjectieve” goede trouw in het Belgische materiële privaatrecht (in het bijzonder in de materies die het notariaat aanbelangen), TPR 1990, 1093 - klik hier -).
De verplichting tot uitvoering te goeder trouw kan ook aangewend teneinde de verplichtingen van partijen te temperen wanneer geen der partijen schuld treft aan het onheil die de uitvoering der overeenkomst belemmert
Het beginsel van de uitvoering te goeder trouw van de overeenkomsten kan worden ingeroepen wanneer geen van de partijen enige schuld treft aan het onheil en de gevolgen ervan onmogelijk door hen konden zijn verdisconteerd. Op basis van de uitvoering te goeder trouw kan dan gesteld dat de de risico’s gelijkelijk moeten worden verdeeld.
Toepassing: gelijke verdeling van de financiële schade tussen huurde ren verhuurder naar aanleiding van de schade door de corona-pandemie (halvering van de huur). Zie E. DIRIX, “Het recht is niet op zulke ontwrichtende crises berekend”, Juristenkrant 2020, nr. 407, p. 4-5., Zie E. DIRIX, Crisis in het privaatrecht, NjW 2021, 6.
Aldus kan verdedigd worden dat als richtsnoer wordt gehanteerd dat de huurprijs voor handelszaken die door een verplichte sluiting worden getroffen, in beginsel, wordt gehalveerd. Dit verdeelt de schade over de partijen, zorgt voor een uniforme benadering van soortgelijke zaken en legt schade niet volledig bij de belastingbetaler of derden die door insolventie van de ene of de andere worden meegesleurd in een verhaal waarin ze niet rechtstreeks betrokken zijn.
De eerste rechtspraak toont aan dat de vredegerechten nog geen vaste rechtspraak hebben ontwikkeld. De ene maal wordt geoordeeld dat de huurder wel en de ander maal niet verder (volledig) gehouden blijft tot de betaling van de huur ondanks de lockdown. Hierbij kan wel vastgesteld worden dat rekening wordt gehouden met de financiële draagkracht van de ene of van de andere partij (M. HIGNY en H. VYNCKE, Juridische panoplie bij pandemie? Eerste rechtspraak m.b.t. COVID-19 becommentarieerd/Panoplie juridique face à une pandémie, Brugge, 2020).
De goede trouw legt aan de contractpartijen de verplichting op tot loyale samenwerking waarbij zij rekening moeten houden met elkaars redelijke verwachtingen. De goede trouw vergt een samenwerking die strekt tot het gemeenschappelijk belang R. DEMOGUE, Traité des obligations, VI, 1932, p. 9, nr. 3.35 en dit zeker in tijden van moeilijkheden of crisis.