Elke arts en ook elke zorgverlener is verplicht om voor elke behandeling de uitdrukkelijke of stilzwijgende toestemming te hebben van de patiënt.
Elke schriftelijke toestemming wordt door de arts genoteerd in het medisch dossier.
De patiënt heeft het recht om zijn toestemming of weigering uitdrukkelijk te laten opnemen in het medisch dossier.
De arts heeft de plicht alle relevante informatie verstrekken zodat de patiënt met kennis van zaken zijn beslissing kan nemen.
Een patiënt heeft steeds het recht om een behandeling te weigeren en dit zonder motivering. De arts heeft op dat ogenblik de verplichting om duidelijke informatie te geven aan de patiënt over de medische gevolgen van de weigering maar de uiteindelijke beslissing blijft bij de patiënt.
De arts kan een andere behandelingen voorstellen, maar kan niet niet stoppen met elke behandeling alleen omwille van het feit dat een patiënt een behandeling geweigerd heeft. Het recht op een kwaliteitsvolle verzorging blijft bestaan en de noodzakelijke basisverzorging moet gewaarborgd blijven.
Een patiënt heeft ook het recht om een reeds gegeven toestemming terug in te trekken.
Regeling voor patiënten die niet in staat zijn hun wil te kennen te geven:
De wet voorziet voor deze gevallen dat de samenwonende partner, meerderjarig kind, de ouder, meerderjarige broer of zus in deze volgorde de uiteindelijke beslissing in de plaats van de patiënt kunnen nemen. Indien er geen familielid aanwezig is of er onenigheid is, neemt de arts zelf de beslissing in het belang van de patiënt.
Bij een minderjarige patiënt wordt de toestemming gevraagd aan de ouders. De minderjarige moet hierbij wel betrokken worden rekening houdend met zijn leeftijd en maturiteit.
De toestemming van de personen die niet handelings- of wilsbekwaam zijn (voorbeeld: verlengde minderjarigen, onbekwaamverklaarden) wordt bekomen van hun officiële vertegenwoordiger.
De vertegenwoordiger in deze context kan niet gelijk gesteld worden met de vertrouwenspersoon.
De vertegenwoordiger neemt immers de beslissing in plaats van de patiënt terwijl de vertrouwenspersoon de patiënt enkel bijstaat maar niet vervangt.
Patiënten kunnen ook bij voorbaat op schriftelijke wijze beslissingen nemen over hun toekomstige behandelingen. De patiënt kan enkel beslissen om in welomschreven omstandigheden welomschreven behandelingen te weigeren. Er kunnen dus door de patiënt enkel negatieve beslissingen genomen worden, geen positieve.
Deze schriftelijk genomen beslissingen zijn bindend en onbeperkt in de tijd.
De therapeutische exceptie
Kan de therapeutische exceptie worden ingeroepen bij het informeren van de patiënt met het oog op het verkrijgen van zijn toestemming voor een bepaalde medische tussenkomst?
Antwoord van de Nationale raad (16/10/2004):
De term "therapeutische exceptie" komt als zodanig niet in de tekst van de Patiëntenrechtenwet voor. Uit de Memorie van Toelichting van de wet en de bespreking ervan binnen de Kamercommissie blijkt overduidelijk dat onder "therapeutische exceptie" dient te worden verstaan wat de eerste alinea van artikel 7, §4, van de wet zegt : "De beroepsbeoefenaar mag de in § 1 bedoelde informatie (zijnde alle de patiënt betreffende informatie die nodig is om inzicht te krijgen in zijn gezondheidstoestand en de vermoedelijke evolutie ervan) uitzonderlijk aan de patiënt onthouden, voorzover het meedelen ervan klaarblijkelijk ernstig nadeel voor de gezondheid van de patiënt zou meebrengen en mits de beroepsbeoefenaar hierover een andere beroepsbeoefenaar heeft geraadpleegd". De twee volgende alinea's van § 4 bepalen bijkomende voorwaarden waaraan de beroepsbeoefenaar moet voldoen.
Artikel 7 van de Patiëntenrechtenwet behandelt het recht op informatie terwijl artikel 8 van de wet handelt over het recht om geïnformeerd, voorafgaandelijk en vrij toe te stemmen in iedere tussenkomst van de beroepsbeoefenaar.
Artikel 8, § 2, geeft een opsomming van de inlichtingen die aan de patiënt verstrekt worden, met het oog op het verlenen van diens toestemming. In artikel 8 wordt geen gewag gemaakt van de therapeutische exceptie; wel wordt gezegd dat de bepalingen van § 2 en § 3 van artikel 7 nageleefd dienen te worden. § 2 zegt dat de communicatie in een duidelijke taal dient te geschieden, dat zij op verzoek schriftelijk wordt bevestigd en dat een vertrouwenspersoon kan worden ingeschakeld en § 3 handelt over het recht van niet-weten en de voorwaarden waaraan in dat geval dient te worden voldaan. Er is geen verwijzing naar artikel 7, § 4, zijnde de therapeutische exceptie.
Uit wat voorafgaat blijkt overduidelijk dat de wet niet voorziet dat de therapeutische exceptie kan worden ingeroepen bij het informeren van de patiënt met het oog op het verkrijgen van zijn toestemming voor een bepaalde tussenkomst. Ook deontologisch is het niet aanvaardbaar aan een patiënt informatie te onthouden waarop hij wettelijk recht heeft.
De Nationale Raad maakt er de artsen op attent dat er een wezenlijk onderscheid bestaat tussen de informatie die bij toepassing van artikel 7 en deze die bij toepassing van artikel 8 dient te worden verstrekt.
Artikel 7 stelt dat elke patiënt recht heeft op alle hem betreffende informatie die nodig is om inzicht te krijgen in zijn gezondheidstoestand en de vermoedelijke evolutie ervan daar waar artikel 8 enkel handelt over de te verstrekken inlichtingen betreffende de beoogde tussenkomst. Artikel 8, § 2, somt deze inlichtingen op. Zij betreffen het doel, de aard, de graad van urgentie, de duur, de frequentie, de voor de patiënt relevante tegenaanwijzingen, nevenwerkingen en risico's verbonden aan de tussenkomst, de nazorg, de mogelijke alternatieven en de financiële gevolgen. Ze betreffen bovendien de mogelijke gevolgen ingeval van weigering of intrekking van de toestemming, en andere door de patiënt of de beroepsbeoefenaar relevant geachte verduidelijkingen, desgevallend met inbegrip van de wettelijke bepalingen die met betrekking tot een tussenkomst dienen te worden nageleefd.
Uit een analyse van deze gegevens blijkt dat deze zich strikt beperken tot de geplande tussenkomst en niet voorzien dat alle informatie die nodig is om inzicht te krijgen in de gezondheidstoestand en de vermoedelijke evolutie ervan zoals bepaald in artikel 7 dient te worden verstrekt. Het recht op informatie omtrent diagnose en prognose vloeit voort uit artikel 7 van de Patiëntenrechtwet en niet uit artikel 8. Het is immers niet uitgesloten alle inlichtingen betreffende een beoogde tussenkomst te verstrekken zonder de diagnose en de prognose van de onderliggende aandoening mee te delen. Indien een behandelend geneesheer na overleg met een collega van mening blijft dat de draagkracht van een patiënt niet toelaat hem een zeer ernstige diagnose of een noodlottige prognose mee te delen en deze informatie op basis van de therapeutische exceptie zoals bepaald in artikel 7, § 4, aan zijn patiënt onthoudt kan dit ook worden verzwegen bij het informeren van de patiënt met het oog op het verkrijgen van zijn toestemming voor een bepaalde tussenkomst. Artikel 8, § 2, voorziet immers niet in de mededeling van alle informatie die nodig is om inzicht te krijgen in de gezondheidstoestand en de mogelijke evolutie ervan. Zo kan bijv. met het oog op het verkrijgen van toestemming tot een chirurgische interventie bij een darmobstructie op grond van de therapeutische exceptie worden verzwegen dat de oorzaak van de darmobstructie een kwaadaardige aandoening is maar kan niet worden verzwegen dat de ingreep bijv. meebrengt dat de patiënt (minstens tijdelijk) met een anus praeter zal dienen te leven.
De informatie mag niet bedrieglijk zijn en het uitblijven van informatie mag niet uitsluitend zijn ingegeven door het doel de instemming van de patiënt met een diagnostische of therapeutische daad te verkrijgen.
Tot slot wenst de Nationale Raad erop te wijzen dat de wet stelt dat slechts uitzonderlijk een beroep kan worden gedaan op de therapeutische exceptie en dat dit meestal enkel het geval zal zijn bij aandoeningen waarvoor geen enkele causale therapie bestaat.