Tussenkomst is een procedure waardoor een derde persoon partij wordt in het geding (art. 15, Ger.W). Zij strekt ertoe, hetzij de belangen van de tussenkomende partij of van één der partijen in het geding te beschermen (bewarende tussenkomst), hetzij een veroordeling te doen uitspreken of vrijwaring te doen bevelen (agressieve tussenkomst).
Anders dan de agressieve tussenkomst strekt de bewarende tussenkomst, enkel strekt tot bevestiging en ondersteuning van de procespositie van andere procespartijen. Zij mist een agressief karakter heeft omdat in eigen naam en voor eigen rekening geen veroordeling wordt nagestreefd. De bewarende tussenkomst creëert geen eigen procesverhouding en kan derhalve geen aanleiding tot een afzonderlijke rechtsplegingsvergoeding. De kosten verbonden aan de vrijwillige tussenkomst zijn en blijven ten laste van de tussenkomende partijen.
De bewarende tussenkomst kan voor het eerst in hoger beroep plaatsvinden.
Naast het onderscheid tussen de bewarende en de agressieve tussenkomst kan het onderscheid gemaakt tussen de vrijwillige en de gedwongen tussenkomst.
Bij de vrijwillige tussenkomst, komt de derde spontaan spontaan op om zijn belangen te verdedigen
Middels een gedwongen tussenkomst, wordt de derde in een rechtspleging wordt gedagvaard door één of meerdere partijen (art. 16, Ger.W). Agressieve tussenkomsten kunnen niet voor de eerste maal in beroep plaatsvinden (art. 812, 2e lid, Ger.W).
De vrijwillige tussenkomst geschiedt bij verzoekschrift en de gedwongen tussenkomst geschiedt bij dagvaarding. Tussen de partijen in het geding kan zij worden aangebracht bij gewone conclusies (art. 813, Ger.W).
In toepassing van het beschikkingsbeginsel kan de rechter niet ambtshalve bevelen dat een derde in het geding wordt betrokken (art. 811, Ger.W).
Dit artikel is de uiting van de strenge interpretatie van de partijautonomie die in België wordt aangenomen sinds de invoering van het Gerechtelijk Wetboek (B. Allemeersch, Taakverdeling in het burgerlijk proces, Antwerpen, Intersentia, 2007, nrs. 45-48). In de rechtspraak van het hof van Cassatie die dateert van vóór het tot stand komen van het Gerechtelijk Wetboek, werd aan de rechter wel de macht opgedragen een derde ambtshalve in het geding te betrekken mits deze maatregel nodig bleek voor de oplossing van het geschil en de derde aan de voorwaarden voldeed om tussen te komen.
De wetgever nam echter bij het tot stand komen van het gerechtelijk wetboek uitdrukkelijk afstand van deze mogelijkheid omdat deze rechtspraak tot controverse leidde en geen navolging kende bij de lagere rechtbanken.
Deze gedwongen ambtshalve tussenkomst werd beschouwd als een beperking van het beschikkingsbeginsel, het recht van partijen om zelf de omvang van het geding te bepalen. De mogelijkheid voor de rechter om ambtshalve zelfs voor het eerst in de rechtspleging op hoger beroep derden te betrekken, werd als een ongeoorloofde inperking beschouwd van het recht op een dubbele aanleg van de betrokken derde (B. Allemeersch, o.c., nr. 46).
Wat het geding in hoger beroep betreft, oordeelt het Hof van Cassatie dat naast appellant en geïntimeerde, ook de partijen die door de reeds in zake zijnde partijen tot tussenkomst worden gedwongen en de partijen die vrijwillig in het geding in hoger beroep tussenkomen, partijen zijn in het geding in hoger beroep, maar dat de hoven en rechtbanken niet kunnen bevelen dat een derde in het geding wordt betrokken.
Bijgevolg mag een appèlrechter niet oordelen dat iemand die geen appellant is, niet vrijwillig in het geding in hoger beroep is tussengekomen en niet door een reeds in zake zijnde partij tot tussenkomst is gedwongen, toch partij is in het geding in hoger beroep en mag hij niet bevelen hem in het geding te betrekken (Cass. 18 mei 1998, AR nr. S.97.0159.N, Arr.Cass. 1998, nr. 262).
Het standpunt van de wetgever bij invoering van het Gerechtelijk Wetboek was dat partijen vrij zijn de tegenstrevers aan te duiden die zij in de rechtspleging willen betrekken en dit zowel bij de aanvang van het geding als in de loop daarvan (B. Allemeersch, o.c., nr. 45). Zij kunnen onder bepaalde voorwaarden een derde tot tussenkomst dwingen krachtens art. 16, tweede lid Ger.W. of de derde kan vrijwillig tussenkomen krachtens het eerste lid van voormeld artikel. Art. 811 Ger.W. staat er evenwel aan in de weg dat de rechter die keuzevrijheid zou verstoren hetzij door ambtshalve een derde te betrekken in het civiele geding of partijen te dwingen dit voor hem te doen.
Het is de rechter dus ook verboden partijen onder druk te zetten of de rechtspleging te schorsen met het doel een gedwongen tussenkomst uit te lokken, hoewel hij wel, zonder te vervallen in het verbod van art. 297 Ger.W. om de verdediging van partijen te voeren en hen consult te geven, het recht behoudt partijen te wijzen op de mogelijke betrokkenheid van derden en de heropening van het debat te bevelen om aan partijen de mogelijkheid te bieden deze derden in het geding te betrekken (zie Cass. 3 april 2006, Arr.Cass. 2006, nr. 189).
Dit sluit aan bij de rol die van de actieve rechter wordt verwacht. In zoverre dit beschouwd zou worden als een schijn van vooringenomenheid van de rechter, geldt dit eigenlijk voor elk initiatief dat de rechter kan nemen, waarbij het enkele feit van het ambtshalve handelen niet noodzakelijk de onpartijdigheid van de rechter in het gedrang brengt, zolang de rechter zijn handelen redelijk verantwoordt en zich er bij de formulering van die verantwoording voor hoedt de indruk te wekken dat hij ten gronde al zijn beslissing heeft genomen en niet meer zou openstaan voor andersluidende argumenten (B. Allemeersch, o.c., 174).