Onder een rechtstreeks uitzicht of uitzicht gevend venster moet worden verstaan, het venster dat zodanig is aangebracht dat het mogelijk is op het door zijn opening beperkte vlak een loodlijn te trekken die op gelijk welk punt het vlak of de vlakken raakt die op de scheidingslijn van de erven loodrecht op de grond werden opgericht. Het vonnis dat het bestaan van onwettig aangebrachte rechtstreekse uitzichten vaststelt, moet de verwijdering ervan bevelen indien gevraagd wordt dat de toestand van de gebouwen in overeenstemming met de wetten zou worden gebracht
Deze erfdienstbaarheid inzake het uitzicht op het eigendom van de nabuur wil hinderlijke nieuwsgierigheid door inkijk op de eigendom van de buren en dus in het privé-leven van de buren verhinderen.
Uittreksel uit het nieuw burgerlijk wetboek
Art. 3.132. Afstanden voor vensters, muuropeningen en soortgelijke werken
§ 1. De eigenaar van een gebouw mag vensters met doorzichtige beglazing, muuropeningen, balkons, terrassen of soortgelijke werken aanbrengen voor zover deze op een rechte afstand van minstens negentien decimeter van de perceelsgrens zijn aangebracht. Deze afstand wordt gemeten met een loodrechte lijn op de dichtste plaats aan de buitenkant van het venster, de muuropening, het balkon, het terras of soortgelijke werken tot aan de perceelsgrens.
In of op een gemene muur kan een eigenaar geen vensters, muuropeningen, balkons, terrassen of soortgelijke werken aanbrengen.
§ 2. De nabuur kan de verwijdering vorderen van de werken die in strijd met deze afstand zijn opgetrokken, behalve indien:
1° hierover een akkoord bestaat tussen de buren;
2° zijn perceel op het ogenblik van de oprichting ervan tot het openbare domein behoorde of een onverdeeld goed was dat accessoir was aan het gebouw waarvan het betrokken werk deel uitmaakt;
3° de werken geen enkel risico voor het privéleven en het goede nabuurschap kunnen opleveren, bijvoorbeeld omdat het uitzicht niet verder reikt dan negentien decimeter vanaf deze werken;
4° het venster, de muuropening, het terras, het balkon of de soortgelijke werken zich al minstens dertig jaar op de betrokken plaats bevinden.
Oud Burgerlijk wetboek
Wie eigenaar is van een niet - gemene muur heeft het recht om lichten of vensters aan te brengen in zijn muur, weze het voorzien met maliën en een vaststaand glasraam.
Voor de voorwaarden zie art. 676 en 680 bis van het Oud Burgerlijk Wetboek.
Uittreksel uit het oud burgerlijk wetboek:
AFDELING III. - UITZICHTEN OP HET EIGENDOM VAN DE NABUUR.
Art. 675. Geen van de naburen mag, zonder toestemming van de andere, in een gemene muur een venster of opening maken, hoe dan ook, zelf niet met vaststaand glasraam.
Art. 676. De eigenaar van een niet gemene muur die onmiddellijk paalt aan het erf van een ander, mag in die muur lichtopeningen of vensters maken met ijzeren traliewerk en vaststaand glasraam.
Deze vensters moeten voorzien zijn van een ijzeren traliewerk waarvan de maliën ten hoogste een decimeter groot zijn, en van een vaststaand glasraam.
Art. 677. Deze vensters of lichtopeningen mogen niet lager gemaakt worden dan zesentwintig decimeter boven de vloer of grond van de kamer die men wil verlichten, indien deze met de straat gelijkvloers is, en niet lager dan negentien decimeter boven de vloer, voor de hogere verdiepingen.
Art. 678. Men mag op het besloten of niet besloten erf van zijn nabuur geen rechtstreekse uitzichten of uitzicht gevende vensters, noch balkons of andere soortgelijke vooruitspringende werken hebben, tenzij er een afstand van negentien decimeter is tussen de muur waar men die maakt, en het erf.
Art. 679. Men mag op datzelfde erf geen zijdelingse of schuine uitzichten hebben, tenzij er een afstand is van zes decimeter
Art. 680. De afstand waarvan sprake in de twee vorige artikelen, wordt gerekend van het buitenvlak van de muur waarin de opening gemaakt wordt, en, indien er balkons of andere soortgelijke vooruitspringende werken zijn, van hun buitenrand tot aan de scheidslijn van beide eigendommen.
Art. 680bis. De wettelijke beperkingen die de huidige afdeling aan naburen oplegt zijn niet van toepassing op aangelanden van openbare wegen en spoorwegen die tot het openbaar domein behoren.