Het algemeen rechtsbeginsel non bis in idem, dat dezelfde draagwijdte heeft als in art. 4, eerste lid, van het ten opzichte van België op 1 juli 2012 in werking getreden Protocol nr. 7 bij het EVRM, houdt in dat niemand twee keer mag worden gestraft of berecht voor een strafbaar feit waarvoor hij reeds is veroordeeld of vrijgesproken.
Het algemeen rechtsbeginsel staat er niet aan in de weg dat een persoon voor eenzelfde feit strafrechtelijk wordt vervolgd of veroordeeld en tevens het voorwerp uitmaakt van een tuchtprocedure, wanneer die tuchtprocedure niet de kenmerken van een «strafrechtelijke procedure» in de zin van art. 4, eerste lid, van het Protocol nr. 7 vertoont.
Dat begrip «strafrechtelijke procedure» moet worden geïnterpreteerd in het licht van de algemene beginselen die het EHRM heeft ontwikkeld m.b.t. de overeenkomstige begrippen «vervolging» en «straf» in de artt. 6 en 7 EVRM.
Volgens de rechtspraak van het EHRM zijn in dat verband drie criteria relevant, gewoonlijk de «Engel-criteria» genoemd (genoemd naar het arrest EHRM (grote kamer), 8 juni 1976, Engel e.a. t/ Nederland in de punten 8082)
1) de juridische kwalificatie van de wetsovertreding in het nationale recht;
2) de aard van de wetsovertreding en
3) de zwaarte van de sanctie die aan de betrokkene kan worden opgelegd.
Het tweede en derde criterium zijn alternatief en niet noodzakelijk cumulatief, met dien verstande dat een cumulatieve benadering mogelijk is indien de analyse van elk criterium afzonderlijk geen duidelijke conclusie mogelijk maakt over de vraag naar het bestaan van een «strafvervolging».
Tuchtprocedure - Kenmerken - Vergelijking met strafvervolging (Cassatie 26 maart 2021, D.20.0008.N RW 2021-2022 en RABG 2021/16, 1503)
Wanneer de tuchtprocedure niet de kenmerken vertoont van een strafvervolging, kan een tuchtsanctie worden opgelegd voor feiten die eerder hebben geleid tot een strafrechtelijke veroordeling.
Er is sprake van een strafvervolging wanneer deze vervolging beantwoordt aan een strafrechtelijke kwalificatie volgens het intern recht, de inbreuk volgens haar aard geldt voor alle burgers of de sanctie op de inbreuk volgens haar aard en haar ernst een repressief of preventief oogmerk heeft.
Het tuchtrecht is ten aanzien van het strafrecht naar zijn aard en zijn doel autonoom. Het tuchtrecht wordt internrechtelijk niet geacht strafrechtelijk van aard te zijn.
De strafvordering heeft tot doel inbreuken op de maatschappelijke orde te doen bestraffen en wordt uitgeoefend in het belang van de hele maatschappij. Zij behoort tot de bevoegdheid van de strafgerechten. Zij kan enkel betrekking hebben op feiten die door de wet als misdrijf zijn omschreven en zij geeft, in geval van veroordeling, aanleiding tot de door of krachtens de wet voorgeschreven straffen.
De tuchtvordering heeft tot doel te onderzoeken of de titularis van een openbaar ambt of van een beroep de deontologische of disciplinaire regels heeft overschreden of afbreuk heeft gedaan aan de eer of de waardigheid van zijn ambt of beroep. Zij wordt uitgeoefend in het belang van een beroep of een openbare dienst. Zij heeft betrekking op tekortkomingen die niet noodzakelijk het voorwerp uitmaken van een precieze definitie. Ze kan aanleiding geven tot sancties die de betrokkene raken in de uitoefening van zijn ambt of beroep en die uitgesproken worden door een orgaan dat eigen is aan elk betrokken beroep, door een administratieve overheid of door een rechtscollege.
Hieruit volgt dat de schrapping van het tableau van een beroepsorde een tuchtrechtelijke sanctie is die naar intern recht niet wordt gekwalificeerd als een strafrechtelijke sanctie en dus enkel geldt voor de leden van de beroepsorde en ertoe strekt een behoorlijke beroepsuitoefening te moeten waarborgen, te handhaven, en dus bijgevolg geen strafsanctie is in de zin van artikel 6 EVRM.