TITEL XX. - VERJARING.
HOOFDSTUK I. - ALGEMENE BEPALINGEN.
Art. 2219. Verjaring is een middel om, door verloop van een zekere tijd en onder de voorwaarden die de wet bepaalt, iets te verkrijgen of van een verbintenis bevrijd te worden.
Art. 2220. Men kan vooraf geen afstand doen van de verjaring; men kan wel afstand doen van een verkregen verjaring.
Art. 2221. Afstand van verjaring geschiedt uitdrukkelijk of stilzwijgend; de stilzwijgende afstand wordt afgeleid uit een daad die doet veronderstellen dat men zijn verkregen recht heeft laten varen.
Art. 2222. Hij die niet kan vervreemden kan geen afstand doen van een verkregen verjaring.
Art. 2223. De rechter mag het middel van verjaring niet ambtshalve toepassen.
Art. 2224. Men kan zich op verjaring beroepen in elke staat van het geding, zelfs voor het hof van beroep, tenzij de omstandigheden doen vermoeden dat de partij die zich op het middel van verjaring niet heeft beroepen, daarvan afstand heeft gedaan.
Art. 2225. Schuldeisers, of alle andere personen die er belang bij hebben dat de verjaring verkregen is, kunnen zich daarop beroepen, hoewel de schuldenaar of de eigenaar ervan afstand doet.
Art. 2226. Men kan door verjaring de eigendom niet verkrijgen van zaken die buiten de handel zijn.
Art. 2227. De Staat, de openbare instellingen en de gemeenten zijn aan dezelfde verjaringen onderworpen als bijzondere personen en kunnen zich eveneens daarop beroepen.
HOOFDSTUK II. - BEZIT. (let wel de bepalingen 2228 tot 2235 werden) opgeheven door de
wet van 4 februari 2020 houdende boek 3 "Goederen" van het Burgerlijk Wetboek).
Art. 2228. Bezit is het houden of het genieten van een zaak die wij in onze macht hebben of vaneen recht dat wij uitoefenen, hetzij in persoon, hetzij door een ander die in onze naam de zaak in zijn macht heeft of het recht uitoefent.
Art. 2229. Om iets door verjaring te verkrijgen, is vereist een voortdurend en onafgebroken, ongestoord, openbaar, niet dubbelzinnig bezit, als eigenaar.
Art. 2230. Men wordt steeds geacht voor zichzelf, en als eigenaar te bezitten, tenzij bewezen is dat men heeft aangevangen voor een ander te bezitten.
Art. 2231. Wanneer men heeft aangevangen voor een ander te bezitten, wordt steeds vermoed dat mpen het bezit onder dezelfde titel voortzet, tenzij het tegendeel bewezen is.
Art. 2232. Daden van louter vermogen of van eenvoudig gedogen kunnen noch bezit, noch verjaringteweegbrengen.
Art. 2233. Daden van geweld kunnen evenmin als grondslag dienen voor een bezit waaruit verjaring zou ontstaan.
Een deugdelijk bezit neemt eerst een aanvang, nadat het geweld heeft opgehouden.
Art. 2234. De tegenwoordige bezitter die bewijst voorheen het bezit te hebben gehad, wordt geacht het ook in de tussentijd te hebben gehad, behoudens tegenbewijs.
Art. 2235. Om de tot verjaring vereiste tijd aan te vullen, kan men bij zijn eigen bezit het bezit voegen van zijn rechtsvoorganger, op welke wijze men hem ook is opgevolgd, hetzij onder een algemene of een bijzondere titel, hetzij om niet of onder een bezwarende titel.
HOOFDSTUK III. - OORZAKEN DIE DE VERJARING VERHINDEREN.
Art. 2236. Zij die voor een ander bezitten, kunnen nooit, door welk tijdsverloop ook, iets door verjaring verkrijgen.
Alzo kunnen de huurder, de bewaarnemer, de vruchtgebruiker, en alle anderen, die de zaak van de eigenaar ter bede onder zich hebben, deze niet door verjaring verkrijgen.
Art. 2237. De erfgenamen van hen die de zaak onder zich hadden uit kracht van een der in het vorige artikel genoemde titels, kunnen die evenmin door verjaring verkrijgen.
Art. 2238. Nochtans kunnen de in de artikelen 2236 en 2237 genoemde personen de zaak door verjaring verkrijgen, indien de titel van hun bezit veranderd is, hetzij uit een oorzaak die van een derde voortkomt, hetzij door hun tegenspraak tegen het recht van de eigenaar.
Art. 2239. De personen aan wie de huurders, bewaarnemers en andere houders ter bede der zaak door een titel van eigendomsoverdracht hebben overgedragen, kunnen die door verjaring verkrijgen.
Art. 2240. Men kan geen verjaring verkrijgen in strijd met zijn titel, in die zin dat men de oorzaak en het beginsel van zijn bezit voor zich zelf niet kan veranderen.
Art. 2241. Men kan verjaring verkrijgen in strijd met zijn titel, in die zin dat men zich door verjaring bevrijdt van de verbintenis die men heeft aangegaan.
HOOFDSTUK IV. - OORZAKEN DIE DE VERJARING STUITEN OF SCHORSEN.
AFDELING I. - OORZAKEN DIE DE VERJARING STUITEN.
Art. 2242. Stuiting van de verjaring kan of natuurlijk of burgerlijk zijn.
Art. 2243. Er is natuurlijke stuiting, wanneer de bezitter gedurende meer dan een jaar van het genot der zaak beroofd is, hetzij door de oude eigenaar, hetzij zelfs door een derde. (let wel deze bepaling werd opgeheven door de
wet van 4 februari 2020 houdende boek 3 "Goederen" van het Burgerlijk Wetboek.
Art. 2244.[
1 § 1.]
1 Een dagvaarding voor het gerecht, een bevel tot betaling, [
2 , een aanmaning tot betaling als bedoeld in artikel 1394/21 van het Gerechtelijk Wetboek]
2 of een beslag, betekend aan hem die men wil beletten de verjaring te verkrijgen, vormen burgerlijke stuiting.
(Een dagvaarding voor het gerecht stuit de verjaring tot het tijdstip waarop een definitieve beslissing wordt uitgesproken.
Voor de toepassing van deze afdeling heeft een beroep tot vernietiging van een administratieve handeling bij de Raad van State dezelfde gevolgen ten opzichte van de vordering tot herstel van de schade veroorzaakt door de
vernietigde administratieve handeling als een dagvaarding voor het gerecht.) <W
2008-07-25/36, art. 2, 010;
Inwerkingtreding : 01-09-2008>
[
1 § 2. Onverminderd artikel 1146, stuit een ingebrekestelling bij aangetekende zending met ontvangstbewijs verzonden door de advocaat van de schuldeiser, de gerechtsdeurwaarder daartoe aangesteld door de schuldeiser of de persoon die krachtens artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser, naar de schuldenaar met woonplaats, verblijfplaats of maatschappelijke zetel in België, tevens de verjaring en doet zij een nieuwe termijn van een jaar ingaan, evenwel zonder dat de vordering vóór de vervaldag van de initiële verjaringstermijn kan verjaren. De stuitende werking van deze ingebrekestelling is slechts eenmalig, onverminderd andere stuitingsoorzaken.
Indien de door de wet bepaalde verjaringstermijn minder dan één jaar bedraagt, is de duur van de verlenging dezelfde als deze van de verjaringstermijn.
De verjaring wordt gestuit op het ogenblik van de verzending van de ingebrekestelling bij aangetekende zending met ontvangstbewijs. De advocaat van de schuldeiser, de gerechtsdeurwaarder daartoe aangesteld door de schuldeiser of de persoon die krachtens artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser vergewist zich van de juiste gegevens van de schuldenaar aan de hand van een administratief document van minder dan een maand oud. Ingeval de bekende verblijfplaats verschilt van de woonplaats, zendt de advocaat van de schuldeiser, de gerechtsdeurwaarder daartoe aangesteld door de schuldeiser of de persoon die krachtens artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser, een kopie van zijn aangetekende zending naar die verblijfplaats.
Om een verjaringsstuitende werking te hebben, moet de ingebrekestelling volledig en uitdrukkelijk de volgende vermeldingen bevatten :
1° de gegevens van de schuldeiser : voor een natuurlijke persoon, de naam, de voornaam en het adres van de woonplaats, of, in voorkomend geval, van de verblijfplaats of van de gekozen woonplaats, overeenkomstig de artikelen 36 en 39 van het Gerechtelijk Wetboek; voor een rechtspersoon, de juridische vorm, de benaming en het adres van de maatschappelijke zetel of, in voorkomend geval, van de administratieve zetel, overeenkomstig artikel 35 van het Gerechtelijk Wetboek;
2° de gegevens van de schuldenaar : voor een natuurlijke persoon, de naam, de voornaam en het adres van de woonplaats, of, in voorkomend geval, van de verblijfplaats of van de gekozen woonplaats, overeenkomstig de artikelen 36 en 39 van het Gerechtelijk Wetboek; voor een rechtspersoon, de juridische vorm, de benaming en het adres van de maatschappelijke zetel of, in voorkomend geval, van de administratieve zetel, overeenkomstig artikel 35 van het Gerechtelijk Wetboek;
3° de beschrijving van de verbintenis die de schuldvordering heeft doen ontstaan;
4° indien de schuldvordering betrekking heeft op een geldsom, de verantwoording van alle bedragen die van de schuldenaar worden geëist, met inbegrip van de schadevergoeding en de verwijlinteresten;
5° de termijn waarbinnen de schuldenaar zijn verbintenissen kan nakomen alvorens bijkomende invorderingsmaatregelen kunnen worden getroffen;
6° de mogelijkheid in rechte op te treden met het oog op de uitwerking van andere invorderingsmaatregelen indien de schuldenaar niet binnen de vastgestelde termijn reageert;
7° de verjaringsstuitende werking van deze ingebrekestelling;
8° de handtekening van de advocaat van de schuldeiser, van de gerechtsdeurwaarder daartoe aangesteld door de schuldeiser of van de persoon die krachtens artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser.]
1 (NOTA : bij arrest nr.40/2019 van 28-02-2019 (B.St. 25-03-2019, p. 28680), heeft het Grondwettelijk Hof het woord « vernietigde » in artikel 2244, § 1, derde lid, vernietigd) ----------
(
1)<W
2013-05-23/19, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 11-07-2013>
(
2)<W
2017-07-06/24, art. 160, 015; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 2245. (Opgeheven) <W 15-12-1949, art. 29>.
Art. 2246. Ook de dagvaarding voor een onbevoegde rechter stuit de verjaring.
Art. 2247.[
1 Eerste lid opgeheven.]
1 Indien de eiser afstand doet van zijn eis,
(Derde lid opgeheven.)<W 15-12-1949, art. 28>.
Of indien zijn eis wordt afgewezen.
Wordt de stuiting voor niet bestaande gehouden.
----------
(
1)<W
2012-07-16/04, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 13-08-2012>
Art. 2248. De erkenning van het recht van hem tegen wie de verjaring loopt, door de schuldenaar of de bezitter gedaan, stuit de verjaring.
Art. 2249. De ingebrekestelling van een der hoofdelijke schuldenaars, overeenkomstig de bovenstaande artikelen, of de erkenning van de schul door hem gedaan, stuit de verjaring tegen alle overige, zelfs tegen hun erfgenamen.
De ingebrekestelling van een der erfgenamen van een hoofdelijke schuldenaar, of de erkenning van de schuld door die erfgenaam stuit de verjaring niet ten aanzien van de overige medeërfgenamen, zelfs niet in het geval van een hypothecaire schuld, tenzij de verbintenis ondeelbaar is.
Die ingebrekestelling of die erkenning stuit de verjaring ten aanzien van de overige medeschuldenaars slechts voor het aandeel waarvoor die erfgenaam verbonden is.
Om de verjaring ten aanzien van de overige medeschuldenaars te stuiten voor het geheel, is vereist de ingebrekestelling van alle erfgenamen van de overleden schuldenaar, of de erkenning door al die erfgenamen.
Art. 2250. De ingebrekestelling van de hoofdschuldenaar, of de erkenning van de schuld door hem gedaan, stuit de verjaring tegen de borg;
AFDELING II. - OORZAKEN DIE DE LOOP VAN DE VERJARING SCHORSEN.
Art. 2251. De verjaring loopt tegen alle personen, behalve tegen hen voor wie de wet uitzondering maakt.
Art. 2252.De verjaring loopt niet tegen minderjarigen en [
1 beschermde personen wat betreft de handelingen waarvoor zij krachtens artikel 492/1 onbekwaam werden verklaard ]
1, behoudens hetgeen in artikel 2278 bepaald is, en met uitzondering van de andere bij de wet bepaalde gevallen.
----------
(
1)<W
2013-03-17/14, art. 145, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W
2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 2253. De verjaring loopt niet tussen echtgenoten.
Art. 2254. <W 14-07-1976, art. IV, 17>. De verjaring loopt tegen de echtgenoot aan wie het bestuur van zijn goederen is ontnomen, behoudens zijn verhaal op de andere echtgenoot of op de lasthebber, in geval van nalatigheid.
<NOTA : Bij wijze van overgangsmaatregel (zie art. IV, 47, § 2 W. 14 juli 1976) blijft de hierna volgende tekst van kracht in de voorziene gevallen : Ten aanzien van de goederen waarvan de man het beheer heeft, loopt de verjaring tegen de gehuwde vrouw, zelfs al is zij niet van goederen gescheiden bij huwelijkscontract of bij rechterlijk vonnis, behoudens haar verhaal op haar man.>
Art. 2255. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. IV, 18>.
<NOTA : Bij wijze van overgangsmaatregel (zie art. IV, 47, § 1 W.) blijft de hierna volgende tekst van kracht in de voorziene gevallen : De verjaring loopt echter niet, gedurende het huwelijk, met betrekking tot de vervreemding van een erf dat aan het dotaal stelsel onderworpen is, overeenkomstig artikel 1561, in de titel Huwelijkscontract en wederzijdse rechten van de echtgenoten.>
Art. 2256. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. IV, 18>.
<NOTA : Bij wijze van overgangsmaatregel (zie art. IV, 47, § 1 W.) blijft de hierna volgende tekst van kracht in de voorziene gevallen : De verjaring wordt eveneens geschorst gedurende het huwelijk :
1° Ingeval de rechtscvordering van de vrouw niet kan worden uitgeoefend dan na een keuze omtrent de aanvaarding of de afstand van de gemeenschap;
2° Ingeval de man die het eigen goed van de vrouw zonder haar toestemming verkocht heeft, de verkoop moet vrijwaren, en in alle andere gevallen waarin de vordering van de vrouw op de man zou terugkomen.>
Art. 2257. De verjaring loopt niet :
Ten aanzien van een schuldvordering die van een voorwaarde afhangt, zolang die voorwaarde niet vervuld is;
Ten aanzien van een vordering tot vrijwaring, zolang de uitwinning niet heeft plaatsgehad;
Ten aanzien van een schuldvordering die op een bepaalde dag vervalt, zolang die dag niet verschenen is.
Art. 2258. De verjaring loopt niet tegen de erfgenaam onder voorrecht van boedelbeschrijving, ten aanzien van zijn schuldvorderingen ten laste van de nalatenschap.
Zij loopt tegen een onbeheerde nalatenschap, hoewel er geen curator is aangesteld.
Art. 2259. Zij loopt eveneens gedurende de drie maanden die voor het opmaken van de boedelbeschrijving en de veertig dagen die voor het beraad zijn verleend.
HOOFDSTUK V. - TIJD DIE VOOR DE VERJARING VEREIST IS.
AFDELING I. - ALGEMENE BEPALINGEN.
Art. 2260. De verjaring wordt gerekend bij dagen, niet bij uren.
Art. 2261. Zij is verkregen, wanneer de laatste dag van de vereiste tijd verlopen is.
AFDELING II. - <W 1998-06-10/39, art. 7, 004;
Inwerkingtreding : 27-07-1998> (ALGEMENE TERMIJNEN VAN VERJARING.)
Art. 2262. <W 1998-06-10/39, art. 4, 004;
Inwerkingtreding : 27-07-1998> Alle zakelijke rechtsvorderingen verjaren door verloop van dertig jaar, zonder dat hij die zich op deze verjaring beroept, verplicht is daarvan enige titel te vertonen of dat men hem de exceptie van kwade trouw kan tegenwerpen.
Art. 2262bis. <Ingevoegd bij W 1998-06-10/39, art. 5;
Inwerkingtreding : 27-07-1998> § 1. Alle persoonlijke rechtsvorderingen verjaren door verloop van tien jaar.
In afwijking van het eerste lid verjaren alle rechtsvorderingen tot vergoeding van schade op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid door verloop van vijf jaar vanaf de dag volgend op die waarop de benadeelde kennis heeft gekregen van de schade of van de verzwaring ervan en van de identiteit van de daarvoor aansprakelijke persoon.
De in het tweede lid vermelde vorderingen verjaren in ieder geval door verloop van twintig jaar vanaf de dag volgend op die waarop het feit waardoor de schade is veroorzaakt, zich heeft voorgedaan.
§ 2. Indien een in kracht van gewijsde gegane beslissing over een vordering tot vergoeding van schade enig voorbehoud heeft erkend, dan is de eis die strekt om over het voorwerp van dat voorbehoud vonnis te doen wijzen, ontvankelijk gedurende twintig jaar na de uitspraak.
Art. 2263. Na verloop van (acht) jaren, te rekenen van de dagtekening van de laatste titel, kan de schuldenaar van een rente genoodzaakt worden om op zijn kosten aan zijn schuldeiser of aan diens rechtverkrijgenden een nieuwe titel te verschaffen. <W 1998-06-10/39, art. 6, 004;
Inwerkingtreding : 27-07-1998>
Art. 2264. De regels van de verjaring met betrekking tot andere onderwerpen dan die in deze titel vermeld zijn, worden bepaald in de titels die daarover in het bijzonder handelen.
AFDELING III. - TIENJARIGE EN TWINTIGJARIGE VERJARING. (let wel de bepalingen 2265 tot 2269 werden) opgeheven door de
wet van 4 februari 2020 houdende boek 3 "Goederen" van het Burgerlijk Wetboek).
Art. 2265. Hij die te goeder trouw en uit kracht van een wettige titel een onroerend goed verkrijgt, bekomt daarvan de eigendom door verjaring na tien jaren, indien de ware eigenaar woont binnen het rechtsgebied van het hof van beroep waarin het onroerend goed gelegen is; en na twintig jaren, indien hij buiten dat gebied zijn woonplaats heeft.
Art. 2266. Indien de ware eigenaar op verschillende tijdstippen zijn woonplaats binnen en buiten het rechtsgebied heeft gehad, moet, om de tot verjaring vereiste tijd aan te vullen, bij hetgeen aan de tien jaren aanwezigheid ontbreekt, tweemaal zoveel jaren afwezigheid worden gevoegd als er jaren ontbreken om de volle tien jaren aanwezigheid te bereiken.
Art. 2267. Een titel die nietig is uit hoofde van een gebreek in de vorm, kan niet als grondslag dienen voor een tienjarige en twintigjarige verjaring.
Art. 2268. Goede trouw wordt steeds vermoed, en hij die zich op kwade trouw beroept, moet die bewijzen.
Art. 2269. Het is voldoende dat de goede trouw aanwezig was op het ogenblik van de verkrijging.
Art. 2270. Na verloop van tien jaren zijn architecten en aannemers ontslagen van hun aansprakelijkheid met betrekking tot de grote werken die zij hebben uitgevoerd of geleid.
AFDELING IV. - ENIGE BIJZONDERE VERJARINGEN.
Art. 2271. De rechtsvordering van meesters on onderwijzers in kunsten en wetenschappen, wegens de lessen die zij bij de maand geven;
Die van hotelhouders en tafelhouders, wegens het verschaffen van woning en kost;
Die van arbeiders en werklieden, tot betaling van hun daghuur, hun leveringen en hun loon,
Verjaren door verloop van zes maanden.
Art. 2272. (Lid 1 opgeheven) <W 06-08-1993, art. 63>.
(De rechtsvordering) van (gerechtsdeurwaarders), tot betaling van hun loon voor de akten die zij betekenen, en voor de opdrachten die zij uitvoeren; <W 06-08-1993, art 63>.
Die van kooplieden, wegens de koopwaren die zij verkopen aan personen die geen koopman zijn;
Die van kostschoolhouders, tot betaling van het kostgeld van hun leerlingen; en van andere meesters, tot betaling van het leergeld;
Die van dienstboden die zich bij het jaar verhuren, tot betaling van hun loon,
verjaren door verloop van een jaar.
Art. 2273. <W 29-12-1983, art. 8>. De rechtsvordering van de verhuurders tot betaling van het bedrag dat volgt uit de aanpassing van de huurprijs aan de kosten van levensonderhoud verjaart door verloop van een jaar.
De rechtsvordering van de huurders tot teruggave van het te veel betaalde verjaart door verloop van een jaar vanaf de verzending van het verzoek bepaald bij artikel 1728quater.
Art. 2274. De verjaring, in de voorgaande gevallen bepaald, heeft plaats, hoewel men met de verstrekkingen, leveringen, diensten en werken is voortgegaan.
Zij houdt slechts op te lopen, indien er een afgesloten rekening, een onderhandse of authentieke schuldbekentenis bestaat, ofwel een dagvaarding voor het gerecht, waarop geen verval van instantie is gevolgd.
Art. 2275. Niettemin kunnen zij tegen wie men zich op die verjaringen beroept, aan hen die zich erop beroepen, de eed opdragen omtrent de vraag of de zaak werkelijk betaald is.
De eed kan worden opgedragen aan de weduwen en aan de erfgenamen, of aan de voogden van de laatstgenoemden, indien deze minderjarig zijn, opdat zij verklaren dat zij niet weten dat de zaak verschuldigd is.
Art. 2276. Rechters (en pleitbezorgers) zijn niet meer verantwoordelijk voor de stukken, wanneer vijf jaren zijn verlopen sinds het geding is uitgewezen.
Eveneens zijn (gerechtsdeurwaarders) daarvoor niet meer verantwoordelijk na verloop van twee jaren sinds de uitvoering van hun opdracht of de betekening van de akten waarmee zij belast waren. <W 05-07-1963, art. 48>.
Art. 2276bis. <Ingevoegd bij W 08-08-1985, art. 1>. § 1. De advocaten zijn ontlast van hun beroepsaansprakelijkheid en zijn niet meer verantwoordelijk voor de bewaring van de stukken vijf jaar na het beëindigen van hun taak.
Deze verjaring is niet van toepassing wanneer de advocaat uitdrukkelijk met het bewaren van bepaalde stukken is belast.
§ 2. De vordering van de advocaten tot betaling van kosten en ereloon verjaart na verloop van vijf jaar na het beëindigen van hun taak.
Art. 2276ter. <Ingevoegd bij W 19-02-1990, art. 1>. § 1. Deskundigen zijn ontlast van hun beroepsaansprakelijkheid en zijn niet meer verantwoordelijk voor de bewaring van de stukken tien jaar na het beëindigen van hun taak of, als deze hun krachtens de wet werd opgedragen, vijf jaar na de indiening van hun verslag.
Deze verjaring is niet van toepassing wanneer en deskundige uitdrukkelijk met het bewaren van bepaalde stukken is belast.
§ 2. De vordering van dekundigen tot betaling van kosten en ereloon verjaart na verloop van vijf jaar.
Art. 2276quater. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 15, 005;
Inwerkingtreding : 01-01-1999> De schuldbemiddelaars zijn ontlast van hun beroepsaansprakelijkheid vijf jaar na het beëindigen van hun taak.
Art. 2276quinquies. (Ingevoegd bij <W 1999-05-04/03, art. 47,
Inwerkingtreding : 01-01-2000>) Voor de beroepsaansprakelijkheid van de notarissen gelden de gemeenrechtelijke verjaringstermijnen, behoudens voor de beroepsaansprakelijkheid betreffende de laatste wilsbeschikkingen en de contractuele erfstellingen waarvoor de verjaringstermijn begint te lopen vanaf het overlijden van de betrokkene die de laatste wilsbeschikking of de contractuele erfstelling deed.
Art. 2277.Termijnen van altijddurende renten en van lijfrenten;
[
1 Schuldvorderingen wegens levering van goederen en diensten via distributienetten voor water, gas of elektriciteit of de levering van elektronische communicatiediensten of omroeptransmissie- en omroepdiensten via elektronische communicatienetwerken verjaren na verloop van vijf jaren.]
1 [
2 Schuldvorderingen van buitengewone kosten bedoeld in artikel 203bis, § 3.]
2 Die van uitkeringen tot levensonderhoud;
Huren van huizen en pachten van landeigendommen;
Interesten van geleende sommen, en, in het algemeen, al hetgeen betaalbaar is bij het jaar of bij kortere termijnen,
Verjaren door verloop van vijf jaren.
----------
(
1)<W
2017-07-06/24, art. 48, 015; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
(
2)<W
2018-12-21/09, art. 126, 017; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 2277bis. <Ingevoegd bij W 06-08-1993, art. 64>. De rechtsvordering van verzorgingsverstrekkers met betrekking tot de door hen geleverde geneeskundige verstrekkingen, diensten en goederen, daar inbegrepen de vordering wegens bijkomende kosten, verjaart ten overstaan van de patiënt door verloop van een termijn van 2 jaar te rekenen vanaf het einde van de maand waarin deze zijn verstrekt.
Dezelfde bepaling is van toepassing voor geneeskundige verstrekkingen, diensten, goederen en bijkomende kosten welke door de verplegings- en verzorgingsinstelling of door derden werden geleverd of gefaktureerd.
Art. 2277ter. <Ingevoegd bij W 2007-04-25/38, art. 216;
Inwerkingtreding : 18-05-2007> § 1. Rechtsvorderingen ingesteld door publieke overheden tot vergoeding van de kosten voor maatregelen tot voorkoming en tot het herstel van milieuschade verjaren door verloop van vijf jaar vanaf de dag waarop de maatregelen geheel zijn voltooid of waarop de aansprakelijke persoon is geïdentificeerd, indien die laatstgenoemde datum later is.
De in het eerste lid vermelde rechtsvorderingen verjaren in ieder geval door verloop van dertig jaar vanaf de dag volgend op die waarop het feit dat tot milieuschade heeft geleid, heeft plaatsgevonden.
§ 2. Milieuschade ten gevolge van nucleaire activiteiten of ten gevolge van activiteiten die hoofdzakelijk de landsverdediging of de internationale veiligheid dienen, alsook milieuschade ten gevolge van oorlogshandelingen, vijandelijkheden, burgeroorlog, oproer of milieuschade ten gevolge van een natuurverschijnsel dat uitzonderlijk, onontkoombaar en onafwendbaar is, of milieuschade ten gevolge van activiteiten die uitsluitend tot doel hebben bescherming te bieden tegen natuurrampen, valt niet onder het toepassingsgebied van dit artikel.
Art. 2278.De verjaringen waarover in de artikelen van deze afdeling gehandeld wordt, lopen tegen minderjaringen en [
1 personen beschermd krachtens artikel 492/1]
1; behoudens hun verhaal op hun [
1 voogd of bewindvoerder ]
1.
----------
(
1)<W
2013-03-17/14, art. 146, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W
2014-05-12/02, art. 22)>
De hierna vermelde bepalingen 2279 tot 2280 werden opgeheven door de wet van 4 februari 2020 houdende boek 3 "Goederen" van het Burgerlijk Wetboek.
Art. 2279. Met betrekking tot roerende goederen geldt het bezit als titel.
Niettemin kan hij die een zaak verloren heeft of aan wie een zaak ontstolen is, gedurende drie jaren, te rekenen van de dag waarop het verlies of de diefstal heeft plaatsgehad, de zaak terugvorderen van degenen in wiens handen hij ze vindt; behoudens het verhaal van de laatstgenoemde op degene van wie hij ze bekomen heeft.
(Dit recht van terugvordering geldt evenwel niet voor biljetten van de Nationale Bank van België, noch voor biljetten uitgegeven krachtens de wet van 12 juni 1930, wanneer de bezitter te goeder trouw is.) <W 22-06-1953, art. 1>.
Art. 2280. Indien de tegenwoordige bezitter van de gestolen of verloren zaak deze gekocht heeft op een jaarmarkt of op een andere markt, of op een openbare verkoping, of van een koopman die dergelijke zaken verkoopt, kan de oorspronkelijke eigenaar zich de zaak niet doen teruggeven dan mits hij de prijs die zij hem gekost heeft, aan de bezitter terugbetaalt.
Uittreksel uit het nieuw burgerlijk wetboek: Art. 3.26. Verkrijgende verjaring van zakelijke rechten in het algemeen
Onverminderd artikel 3.118 is de verkrijgende verjaring een wijze waarop de eigendom van een goed of zakelijk gebruiksrecht wordt verkregen door bezit, met de hoedanigheden vereist in artikel 3.21, dat gedurende een bepaalde tijd heeft voortgeduurd.
De verkrijgende verjaring wordt vastgesteld door rechterlijke uitspraak, met de bezitter als eiser of verweerder, door akkoord tussen de titularis die het bezit verloren heeft en de bezitter of door eenzijdige verklaring van de titularis die het bezit verloren heeft. Indien ze betrekking hebben op onroerende goederen, worden de rechterlijke uitspraak of, als op authentieke wijze akte ervan is genomen, het akkoord of de verklaring, overgeschreven in de registers van het bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie, overeenkomstig artikel 3.30.
Zonder afbreuk te doen aan datzelfde artikel, heeft de verkrijgende verjaring gevolgen vanaf de dag waarop het deugdelijk bezit een aanvang heeft genomen.
Art. 3.27. Duurtijd voor de verkrijgende verjaring
De termijn voor verkrijgende verjaring bedraagt tien jaar. Indien de bezitter echter te kwader trouw is bij de aanvang van zijn bezit, bedraagt de termijn voor verkrijgende verjaring dertig jaar.
De verjaringstermijn wordt geschorst door de totale duur van de bezitsberoving bedoeld in artikel 3.19, § 3, 4°, indien zij langer duurt dan één jaar. De verjaringstermijn wordt ook gestuit of geschorst overeenkomstig de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek.
Art. 3.28. Onmiddellijke verkrijging te goeder trouw van roerende goederen
§ 1. Hij die onder bezwarende titel, te goeder trouw, een zakelijk recht verkrijgt op een roerend goed van een persoon die er niet over kon beschikken, wordt titularis van dat recht, van zodra hij het ongestoord en ondubbelzinnig bezit verkrijgt.
De titularis van een zakelijk recht die een roerend goed heeft verloren of van wie een roerend goed werd gestolen, kan dat goed evenwel terugvorderen tegen de in het eerste lid bedoelde bezitter gedurende een vervaltermijn van drie jaar te rekenen vanaf de dag van het verlies of de diefstal; dat recht op terugvordering bestaat niet voor de wettelijke betaalinstrumenten.
§ 2. Hij die onder bezwarende titel, te goeder trouw, een zakelijk recht verkrijgt op een schuldvordering van een persoon die er niet over kon beschikken, wordt titularis van dat recht, van zodra er kennis van is gegeven aan de gecedeerde schuldenaar.