Krachtens artikel 145, lid 1 K.B./WIB 1992 verjaren directe belastingen door verloop van vijf jaren vanaf de datum waarop ze dienen betaald te zijn krachtens artikel 413 WIB en 443bis 1992, zijnde binnen twee maanden na de toezending van het aanslagbiljet.Voor wie fraudeert, duurt de termijn van verjaring steeds minstens ZEVEN jaar (10 jaar voor zeer zware fiscale misdrijven die kunnen gelinkt worden aan fiscale constructies gevestigd in één van de landen opgenomen op een lijst van landen die geen belastingen of veel te lage belastingen innen en waarbij de gebruikte buitenlandse juridische constructies ertoe moeten geleid hebben de belastbare herkomst of het bestaan van een vermogen te verhullen.
Krachtens artikel 145, lid 3 K.B./WIB 1992 kan voornoemde verjaringstermijn worden gestuit op de wijze bepaald in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek of door afstand te doen van de op de verjaring verlopen termijn.
Artikel 2244 B.W. bepaalt dat de verjaring kan gestuit worden door een dagvaarding voor het gerecht, een bevel tot betaling of een beslag.
Artikel 2248 B.W. bepaalt dat de schulderkenning gedaan door diegene tegen wie de verjaring loopt ook stuitend werkt.
Zoals reeds gesteld gelden te gemene rechtelijke bepalingen inzake de verjaring ook in fiscale zaken, zo onder meer artikel 2260 van het burgerlijk wetboek stellende dat de verjaring gerekend wordt bij dagen en niet bij uren in die zin dat men onder een dag verstaat een tijdspanne van 24 uur te rekenen vanaf middernacht tot middernacht en waarbij artikel 2261 van het burgerlijk wetboek stelt dat de verjaring verkregen is wanneer de laatste dag van de termijn verlopen is.
Concreet betekent dit dat de dag waarop de verjaring aanvang neemt, de zogeheten dies à quo, niet wordt meegerekend bij de berekening van de verjaring terwijl de verjaring anderzijds verkregen is wanneer de laatste dag van de termijn, de zogeheten dies ad quem, verlopen is. Volledigheidshalve wordt hierbij herhaald dat de zaterdagen, zondagen en feestdagen begrepen zijn in de termijn en dat de de laatste dag van de verjaring wordt meegerekend, zelfs voor zover die dag een feestdag is en dat voorzover die dag aldus een zaterdag, zondag of een feestdag is de verjaringstermijn niet verlengd wordt tot de eerstvolgende werkdag.
Termijnen in fiscale zaken worden geregeld volgens het gregoriaanse kalender. Dit betekent dat de jaren en maanden worden gerekend van de zoveelste tot de zoveelste, zonder rekening te houden met het aantal dagen in de maand.
Het verjaringstuitend bevel is een exploot en draagt obligaat als opschrift "verjaringsstuitend bevel tot betaling" en moet worden betekend conform de voorschriften door het Hoofdbestuur opgelegd aan de ontvangers middels de circulaire d.d. 29 februari 1996 (Ci.R.14/469.194,29 februari 1996).
In deze circulaire is te lezen dat er (1) naar aanleiding van een arrest van het Hof van Cassatie d.d. 28 oktober 1993 vragen gerezen zijn bij de rechtsgeldigheid van de stuiting van de verjaring middels de betekening van een dwangbevel in de zin van artikel 149 K.B./WIB en (2) een alternatieve wijze van stuiting van de verjaring moet gevolgd worden, die erin bestaat om in de eerste plaats de belastingplichtige uit te nodigen om afstand te doen van de op de verjaring reeds verlopen termijn en indien
deze geen gevolg geeft aan dit verzoek, door een "verjaringsstuitend bevel tot betaling"te betekenen.
Noch het WIB noch het K.B./WIB definiëren of kennen het "verjaringsstuitend bevel tot betaling".
Het "bevel tot betalen" wordt vermeld in artikel 2244 B.W. als een stuitingsdaad.
Ook in de artikelen 1499, 1564, 1529 en 1546 Ger. W. is er sprake van "bevel tot betaling".
Het betreft hier telkens bepalingen uit het Gerechtelijk Wetboek die betrekking hebben op een bepaalde vorm van uitvoerend beslag.
Een "verjaringsstuitend bevel tot betalen" wordt niet vermeld onder de voormelde wetsartikelen.