Wettelijk samenwonenden:
Voor de vermogensconflicten tussen de wettelijke samenwonenden kan verwezen worden naar artikel 1478 burgerlijk wetboek. Zij hebben een stelsel van scheiding van goederen net zoals gehuwden die een huwelijkscontract hebben van scheiding van goederen. Elk van de samenwonenden bedraagt de bewijslast van zijn eigendom. Inkomsten uit arbeid zijn eigen van de respectievelijke partners. En net zoals bij gehuwden, gehuwd onder het stelsel werd scheiding ben goederen, worden de goederen in gemeenschappelijk geachte waarvan de eigendom door geen van beiden kan worden bewezen.
Het staat de partijen vrij van deze regeling af te wijken in het samenlevingscontract. Dit samenlevingscontract dient voor de werkelijk samenlevenden in verplichte notariële vorm te worden opgesteld.Wanneer na de samenleving een van de partijen bepaalde bedragen zou gaan terugvorderen (bijvoorbeeld verbouwingskosten), zal deze vordering meestal falen omdat de rechter zal wijzen op het solidariteitsgevoel dat verondersteld wordt inherent zijn aan elke samenleving waarbij ook feitelijke samenwonenden elk naar bestvermogen en in verhouding tot hun mogelijkheden bijdragen tot de dagdagelijkse kosten. Welnu een en ander is een natuurlijke verbintenis die vrijwillig werd uitgevoerd en waarop later niet meer kan worden teruggekomen, zelfs niet wanneer er een duidelijk onevenwicht zou worden aangetoond. Hiervan zou slechts kunnen worden afgeweken wanneer de bijdrage in de lasten kennelijk de mogelijkheden van de bijdragen de partner heeft overschreden (Gent (11deb kamer) 10 mei 2007, 206/AR/2216, onuitgegeven, enkel gestipuleerd in het NJW 186/573.
Feitelijk samenwonenden
Bij de feitelijke samenleving ontstaat er geen vermoeden van onverdeeldheid of een gemeenschap ingevolge de samenleving, zelfs niet wanneer de samenleving gepaard gaat met de materiële vermenging van de vermogens (Luik, 18/01/2005, Rev. Trm. 2007, 562 met noot).
De verschillende vermogens bij de feitelijk samenwonenden blijven strikt gescheiden en er is geen vermoeden van onverdeeldheid. Dit belet niet dat feitelijk samenwonenden gezamenlijk goederen kunnen aankopen, het geen zeer vaak zal gebeuren vooral dan voor onroerende goederen, terwijl niets belet dat zij ook aankoop van meubilair plegen op gemeenschappelijke naam, lees op een gemeenschappelijke factuur. In dit geval zal al deze een gemeenschappelijke aankopen de regels van de mede eigendom worden toegepast, 577-2 BW.
De feitelijk samenwonenden kunnen in een concubinaatsovereenkomst onverdeeldheden stipuleren en hun wederzijdse rechten verder uitwerken. Dit kan zowel notarieel als onderhands, al dan niet met de hulp van een advocaat.
Gemeenschappelijke regels voor wettelijk en feitelijk samenwonenden
Om nu uit te maken welke goederen van wie zijn, dienen de gemeenrechtelijk regels te worden weerhouden. Het bewijs van eigendom kan met alle middelen van recht geleverd worden. Het feit dat een factuur op naam van een persoon staat, primeert op het bewijs van betaling. Een wagen aangekocht met de geldende van meneer, waarbij de factuur spreekt dat mevrouw, evenals de verzekering en de overige documenten zal in de regel toebedeeld worden aan mevrouw. Toch wordt van deze regel zal worden afgewezen en wordt er ook rekening gehouden met de financiering. De rechtbank gaat als het ware over tot een afweging van de verschillende eigendomsaanwijzende factoren.
Meestal wordt het bewijs van roerende eigendom geleverd aan de hand van 2279 burgerlijk wetboek. Dit is evenwel principieel zinloos bij de feitelijke samenwoning gezien bij feitelijke samenwoning een dergelijk bezit dat een gezamenlijk wordt uitgeoefend ondeugdelijk want dubbelzinnig is.
Voor bankrekeningen is de oplossing vrij eenvoudig. De gelden en de waarde en behoren toe aan de persoon op wiens naam ze staan. Er bestaat in geen vermoeden van onverdeeldheid. Volmachten houden enkele mandaten in maar maak je geen bewijs van mede eigendom uit ( zie hof van beroep in Gent 6 januari 2005 NJW 2006, 75 met noot). Wanneer de gelden of roerende waarden geplaatst werden op een gemeenschappelijke naam met twee handtekeningen behoren de gelden en roerende waarden toe aan de onverdeeldheid.
Ook de financiering van de rekening is principieel zonder belang. Ook al komt het geld voornamelijk van een partij, om uit te maken van wie de rekening is dient enkel gekeken te worden naar de titularis van de rekening. Dit neemt niet weg dat bij de verdeling van goederen en gelden na beëindiging van een werkelijk over een feitelijk concubinaat er vaker geen precieze houvast is en dat een al te strikte toepassing van een aantal regeltjes tot onbillijke resultaten zou kunnen leiden. Daarom is het bij een wandeling door de rechtspraak moeilijk om tot algemene regels te komen omdat sommige rechtspraak de principes gaat relativeren en een afweging ingaat op maken op basis van een hele reeks aanwijzingen. Is die onder meer overzicht van rechtspraak (2000-2007), de feitelijke samenwoning, in tijdschrift voor familierecht, 2008, 21, 43.
Bij discussies en openen ze de verdeling van roerende goederen en gelden wordt er vaker met een zeer creatieve benadering tewerk gegaan. Een hele reeks van rechtsfiguren passeren dan de revue in de hoop er toch maar één te vinden om hierin het eigen gelijk te vinden.
In de regel dient men er vanuit gegaan dat de samenleving zelf niets veranderd aan de onderlinge gemeenrechtelijk en rechtsverhoudingen zodat de figuren die hierna besproken worden op dezelfde manier dienen toegepast te worden tussen ex samenwonenden als ten aanzien van wie dan ook.
1. Vermogensverschuiving zonder oorzaak. Deze redenering faalt meestal aangezien de samenleving zelf de oorzaak uitmaakt, zo niet de natuurlijke verbintenis die uit de samenleving is ontstaan.
2. Personen die samen geleefd hebben en hebben vaak een geld en van de rekening van de ene doorgestort naar de andere. Op het einde van de samenleving tracht men dan deze doorgestorte gelden terug te recupereren. En hij die wil recupereren roept het bestaan van een lening in, terwijl de andere het bestaan van de schenking inroept.
Hij die beweert dat er een lening werd toegestaan dient het bewijs van het bestaan van deze lening te leveren. Dit betekent het bewijs van de afgifte van de geldsommen en het bewijs dat de ontvanger van deze geldsommen er zich toe verbonden heeft tot terugbetaling met de intentie van de uitlener het geld ook terugbetaald te krijgen. En dit betekent dat voor alle geldsommen boven de 3.500 € een geschrifte zal nodig zijn ter bewijs van de lening, geschrift dat dient te voldoen aan de bepalingen van artikel 8.21 (nieuw) BW . zal evenwel niet noodzakelijk zijn wanneer het begin van bewijs aanwezig is waardoor het beweerde feit waarschijnlijk wordt gemaakt (8.13 (nieuw) burgerlijk wetboek).
Als ultiem redmiddel wordt vaak ingeroepen dat een schriftelijk bewijs niet kon geleverd worden wegens de morele onmogelijkheid, waarbij de morele onmogelijkheid dat bestaat uit de samenwoonst zelf. Eigenlijk is deze redenering moeilijk ernstig te noemen gezien werkelijk samenwonenden concubinaatsovereenkomst te kunnen afsluiten, ook gehuwden huwelijkscontracten kunnen afsluiten, er heel wat rechtshandelingen zijn tussen gehuwden en samenwonenden waarin afspraken op papier worden gezet. Elke bankverrichting momenteel impliceert namelijk een onderschrijving van een document.
Maar ook de persoon die beweert een schenking te hebben gekregen draagt hiervan de bewijslast. En hier speelt derhalve de strategie van de procespartijen. Er kan namelijk meer dan één conclusie getrokken worden uit het feit dat het bewijs van de schenking niet kan geleverd worden, zelfs zonder het bewijs van een lening te bewijzen...
En dan zijn er de verhalen (maar ook werkelijkheden en miseries) van naarstige mannen of vrouwen die gelden of werken hebben geïnvesteerd in het onroerend goed van de andere.
- het feit een hypothecaire of andere lening mee ondertekend te hebben maakten van deze medelener nog geen eigenaar.
- hij die zijn werken of materialen ziet verloren gaan ingevolge natrekking (art. 3.64 (nieuw) BW) kan een recht op vergoeding laten gelden onder bepaalde voorwaarden zoals voorzien in artikel 3.64 (nieuw) burgerlijk wetboek.
van onverdeeldheid. Maar artikel art. 3.64 (nieuw) BW kan niet worden toegepast op die werken die op onvoldoende wijze kunnen worden geïndividualiseerd en die dus niet meer kunnen worden weggenomen. Er zou slechts een theoretisch recht op vergoeding bestaan voor de wegneembare werken.
De toepassing van artikel 3.64 (nieuw) BW en van het burgerlijk wetboek werd evenwel al geweigerd, gezien dit artikel ervan uitgaat dat een eigenaar die niet in het bezit is van het onroerend goed geconfronteerd wordt met werken die uitgevoerd worden door een derde bezitter. Bij de samenwoonst heeft de eigenaar steeds het bezit gehad van het onroerend goed zodat er volgens deze rechtspraak de theorie van de na trekking en niet van toepassing zou zijn; zie rb in Gent 28 juni 2005 tijdschrift voor notarissen 2005, 464.
Wanneer nu na de samenleving een van de partijen bepaalde bedragen zou gaan terugvorderen (bijvoorbeeld verbouwingskosten), zal deze vordering meestal falen omdat de rechter zal wijzen op het solidariteitsgevoel dat verondersteld wordt inherent zijn aan elke samenleving waarbij ook feitelijke samenwonenden elk naar best vermogen en in verhouding tot hun mogelijkheden bijdragen tot de dagdagelijkse kosten. Welnu een en ander is een natuurlijke verbintenis die vrijwillig werd uitgevoerd en waarop later niet meer kan worden teruggekomen, zelfs niet wanneer er een duidelijk onevenwicht zou worden aangetoond. Hiervan zou slechts kunnen worden afgeweken wanneer de bijdrage in de lasten kennelijk de mogelijkheden van de bijdragen de partner heeft overschreden (Gent (11deb kamer) 10 mei 2007, 206/AR/2216, onuitgegeven, enkel gestipuleerd in het NJW 186/573.
Toch zou de persoon die werken heeft uitgevoerd aan de eigendom van een persoon met wie hij samenwoonde een beroep kunnen doen op een vergoeding op basis van de kostenleer.
De kostenleer maakt een onderscheid tussen noodzakelijke uitgaven, nuttige uitgaven en verfraaiingswerken. , nuttige uitgaven ten belope van de meerwaarde en verfraaiingswerken indien een niet vergoed te worden ( voor de toepassing van deze leer, zie rb Oudenaarde 19 september 2005, RABG, 2006,774. Deze kostenleer stuit op veel kritiek, niet in het minst omdat zij op geen enkele rechtsfiguur is gesteund, ten ware en de billijkheid als rechtsgrond aanvaard om de beëindiging van een concubinaat in goede billijke banen te leiden.
Kan een schenking tussen samenwonenden worden herroepen op het einde van de samenleving wegens het wegvallen van de determinerende oorzaak?
Deze vraag werd reeds beantwoord in verschillende richtingen. Men kan terecht opmerken dat een belangrijke schenking gedaan kan zijn in de veronderstelling van het behoud van de relatie. Maar anderzijds kan men terecht de vraag stellen of een schenking als tegenprestatie de levenslange genegenheid en van de begiftigde vereist. Deze begiftigde mocht terecht veronderstellen dat deze schenking en werd toebedeeld in zijn eigen vermogen waarmee hij dus verrijkt werd en hij mocht er aldus vertrouwen in hebben dat hij niet opnieuw verarmd zou worden wanneer de relatie tussen partijen zou verwateren als de helaasheid der dingen.