Het verrijkingsverbod is een bekend principe in het zekerhedenrecht dat stelt dat de uitoefening van een zekerheidsrecht een schuldeiser nooit meer mag opleveren dan hij zou hebben verkregen in de hypothetische situatie dat de schuldenaar zijn verbintenis vrijwillig zou zijn nagekomen (E. Dirix en R. De Corte, Zekerheidsrechten in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, XXIV, Antwerpen, Story-Scientia, 2006, nr. 27; V. Sagaert en J. Del Corral, Eigendomsvoorbehoud in APR, Mechelen, Kluwer, 2015, p. 81, nr. 120; zie ook m.b.t. de actio pauliana: V. Sagaert, «De gevolgen van de actio pauliana en haar band met de ongerechtvaardigde verrijking», TBBR 2001, p. 571, nr. 2).
Dit verrijkingsverbod geldt eveneens wanneer het eigendomsrecht wordt aangewend tot zekerheid (E. Dirix, «Grenzen van de wilsautonomie inzake zakelijke zekerheidsrechten» in
XXXIVe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2007-2008. Bijzondere overeenkomsten, Mechelen, Kluwer, 2008, p. 165, nr. 34).
Ook op het eigendomsvoorbehoud is het verrijkingsverbod van toepassing. De verkoper verrekent de waarde van het teruggevorderde goed met zijn schuldvordering. Overtreft deze waarde het bedrag van de schuldvordering dan is de verkoper tot afdracht aan de koper verplicht van het saldo. De verkoper onder eigendomsvoorbehoud is logischerwijze maar eigenaar tot zekerheid van ten hoogste het bedrag van de uitstaande schuld van de koper onder het eigendomsvoorbehoud.
In de nieuwe Pandwet werd een uitdrukkelijk verrijkingsverbod ingeschreven met betrekking tot het eigendomsvoorbehoud. Aldus dient de waarde van het goed steeds verrekend met de waarde van de schuldvordering, waarbij een eventuele meerwaarde moet worden terugbetaald aan de koper. Een eventuele minderwaarde kan men verder opeisen. De verkoper mag door een terugvordering op grond van een eigendomsvoorbehoud dus niet in gunstigere positie terechtkomen dan indien de koper de schuldvordering vrijwillig betaald had.
De meerderheid van rechtsleer en rechtspraak stellen dat het verrijkingsverbod ook van toepassing is op het eigendomsrecht van de leasinggever. Het eigendomsrecht van de leasinggever waarborgt (enkel) de nakoming van de verbintenissen van de leasingnemer. de nettorealisatiewaarde moet worden verrekend met alle resterende verbintenissen van de leasingnemer. De zekerheidsfunctie van het eigendomsrecht van de leasinggever impliceert dat daaruit resulterend batig saldo ten goede moet komen van de leasinggever.
Dit impliceert dat de netto-realisatiewaarde van de geleasede goederen zowel van de door de leasingnemer verschuldigde schadevergoeding als van de leasingachterstallen moet worden afgetrokken. Volgens deze leer mag de uitoefening van het eigendomsrecht voor de leasinggever geen enkele bron van verrijking opleveren (Gent 1 april 1998,
RW 1999-00, 365; Brussel 23 juni 1999,
RW 1999-00, 367, noot E. Dirix; Gent 9 januari 2006,
RW 2006-07, 1366,
TGR-TWVR 2006, 268; Kh. Brugge 16 maart 2009,
TGR-TWVR 2009, 332; E. Dirix, «Overzicht van rechtspraak. Zekerheden (1998-2003)»,
TPR 2004, p. 1277, nr. 175; A. Van Oevelen, «Schadebedingen in leasingovereenkomsten en de zekerheidsfunctie van het eigendomsrecht van de leasinggever» (noot onder Cass. 8 november 2002,
RW 2003-04, p. 1460-1461, nr. 3; R. Jansen en V. Sagaert, «Overzicht van rechtspraak. Zakelijke zekerheden (2004-2010)»,
TPR 2012, p. 1363, nr. 173). Een minderheidsstrekking stelt daarentegen dat het verrijkingsverbod geen toepassing zou vinden bij leasing. Voor deze stelling zie (F. Bruyns en S. Claeys, «Het eigendomsrecht van de leasinggever»,
DAOR 2016, p. 13, nr. 23; F. Bruyns, «Aspects actuels du leasing» in F. Glansdorff (ed.),
Actualité en droit du bail, Brussel, Bruylant, 2010, p. 155-156, nr. 28; A.-L. Verbeke, «Eigendomsrecht tot zekerheid» in J. Herbots en D. Philippe (eds.),
De trust en de fiduciaire overeenkomst: praktische implicaties, Brussel, Bruylant, 1997, 328; voor een bespreking van deze theorie en de nuancering ervan zie S. Baeyens, De zekerheidsfunctie van het eigendomsrecht van de leasinggever als grondslag voor het verrijkingsverbod bij leasing, noot onder Cass. 19/12/2019, RW 2020-2021, 56 ).
Het verrijkingsverbod kent aldus een algemene toepassing en is ook van toepassing voor niet wettelijke geregelde zekerheidstechnieken die uit de praktijk ontstaan.
zie ook:
Art. 72 Verrijkingsverbod Burgerlijk Wetboek
De verkoper verrekent de waarde van het teruggevorderde goed met zijn schuldvordering. Overtreft deze waarde het bedrag van de schuldvordering dan is de verkoper tot afdracht aan de koper verplicht van het saldo.
Over het verrijkingsverbod en de zakelijke subrogatie zie V. Sagaert, Zakelijke subrogatie, De verkenning van een algemeen beginsel in het vermogensrecht (
samenvatting)