Indien er persoonlijk bedrog werd gepleegd door een partij teneinde een vonnis in diens voordeel te bekomen, kan hiertegen een procedure tot herroeping van gewijsde worden ingesteld, mits de uitspraak kracht van gewijsde heeft.
Dit persoonlijk bedrog onderstelt (P. Depuydt, “Artikel 1133 Ger.W.” in Gerechtelijk recht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl.):
1. bedrieglijke kunstgrepen, aangewend om de rechter te misleiden en aldus een gunstige beslissing te verkrijgen;
2. dat deze kunstgrepen werden aangewend door de partij in wier voordeel de beslissing is uitgesproken;
3. dat deze kunstgrepen de rechter ertoe gebracht hebben te beslissen zoals hij deed;
4. het bewijs van bedrog.
Hoewel aan de term “bedrog” de gewone betekenis moet worden gegeven, kan het schuldig stilzwijgen, namelijk het doelbewust verzwijgen van een bepaald bewijselement, ook bedrog uitmaken in de zin van art. 1133, 1°, Ger.W., met dien verstande dat de aangewende kunstgrepen de rechter ertoe gebracht moeten hebben te beslissen, zoals hij beslist heeft. Het bedrog dat geen determinerende invloed heeft gehad op de beslissing, is aldus geen grond tot herroeping. Van bedrog is bijgevolg sprake wanneer door een oneerlijke proceshouding wordt belet dat de rechter wiens beslissing in kracht van gewijsde is getreden kan kennisnemen van feiten die determinerend zouden kunnen zijn voor de beslechting van het geschil (Cass. 11 mei 2001, Arr.Cass. 2001, 861, RW 2001-02, 737).