Verzoek tot maatregelen alvorens recht te doen
art. 19, derde lid Ger.W. Het verzoek art. 19, derde lid Ger. W. dient ingevolge deze aanvulling in zoveel exemplaren als er partijen in het geding zijn te worden neergelegd, vermeerderd met één, aan de griffie moet worden bezorgd. Op deze bepaling is geen sanctie voorzien.
(aanvulling door de wet van 6 juli 2017 (Potpourriwet V), in werking getreden op 3 augustus 2017).
De tekst van de wet:
Art. 19.Het vonnis is een eindvonnis inzover daarmee de rechtsmacht van de rechter over een geschilpunt uitgeput is, behoudens de rechtsmiddelen bij de wet bepaald.
[1 De rechter die zijn rechtsmacht over een geschilpunt heeft uitgeput, kan ter zake niet meer worden geadieerd, behoudens de bij dit Wetboek bepaalde uitzonderingen.]1
(Alvorens recht te doen, kan de rechter, in elke stand van de rechtspleging, een voorafgaande maatregel bevelen om de vordering te onderzoeken of een tussengeschil te regelen dat betrekking heeft op een dergelijke maatregel, dan wel de toestand van de partijen voorlopig te regelen. De meest gerede partij kan hiertoe de zaak in elke stand van het geding voor de rechter brengen bij eenvoudig schriftelijk verzoek neergelegd ter of toegezonden aan de griffie [2 in zoveel exemplaren als er partijen in het geding zijn, vermeerderd met één]2; de griffier roept de partijen en, in voorkomend geval, hun advocaat op bij gewone brief of, ingeval de partij verstek heeft laten gaan op de inleidingszitting en geen advocaat heeft, bij gerechtsbrief.) [2 Bij deze oproeping wordt een exemplaar van het verzoek gevoegd.]2 <W 2007-04-26/71, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 22-06-2007>
----------
(1)<W 2014-02-28/25, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 03-02-2014>
(2)<W 2017-07-06/24, art. 128, 020; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Artikel 19 Gerechtelijk Wetboek kan aangewend worden voor:
Dringende maatregelen te bekomen tijdens de procedure
Voorlopige (daarom niet dringende) maatregelen te bekomen tijdens de procedure
Bewarende maatregelen te horen opleggen tijdens de procedure
Onderzoeksmaatregelen of onderzoeksdaden te horen bevelen
Tussengeschillen met betrekking tot onderzoeksmaatregelen te horen beslechten
Zonder reeds ten gronde te statueren kan de rechter reeds een maatregel bevelen. Hierbij onderzoekt de rechter of het in de stand waarin de rechtspleging zich bevindt, om proceseconomische redenen raadzaam is om de gevraagde maatregel te bevelen vooraleer het debat ten gronde wordt gevoerd. Excepties van ontoelaatbaarheid dienen door de rechtbank echter wel steeds te worden beoordeeld alvorens de onderzoeksmaatregel te bevelen, behalve als de maatregel betrekking heeft op het vervuld zijn van de aangevoerde ontvankelijkheidsvoorwaarde.
Commentaar
In toepassing van art.19, § 3 Ger.W. kan de rechter, alvorens recht te doen, in elke stand van de rechtspleging een voorafgaande maatregel bevelen om de vordering te onderzoeken of een tussengeschil te regelen dat betrekking heeft op een dergelijke maatregel, dan wel de toestand van de partijen voorlopig te regelen.
Op grond van art.19, § 3 Ger.W. vermag de bodemrechter weliswaar een voorlopige maatregel te bevelen doch hij mag niet op definitieve en onherroepelijke wijze uitspraak ten gronde doen over de betwiste rechten tussen partijen.
Hierbij dient de bodemrechter zich te beperken tot een prima facie beoordeling van de zaak. In tegenstelling tot een kortgeding procedure moet echter geen urgentie aangetoond worden.
Anderzijds mag art. 19, § 3 Ger.W. (voorheen art. 19, § 2 Ger.W.) niet misbruikt worden om iets te verkrijgen waarvoor een geijkt kader bestaat. De laagdrempelige procedure van art. 19, § 3 Ger.W. (voorheen art. 19, § 2 Ger.W.) mag niet tot een “voorkruip”middel verworden om het formele kader van een gerechtelijke procedure te omzeilen.
Onderscheid tussen beslissingen alvorens recht te doen en eindbeslissingen.
Art. 19 Gerechtelijk wetboek maakt het duidelijke onderscheid onderscheid tussen een «eindbeslissing» en een «beslissing alvorens recht te doen».
Hierbij primeert de aard van de beslissing boven het feit of er over de genomen beslissing een betwisting bestond.
Eindbeslissingen veronderstellen dat de rechter een tussen de partijen omstreden aspect - hetzij van procedurele, hetzij van materieelrechtelijke aard - van de voor hem aanhangig gemaakte vordering ten gronde definitief beslecht.
In tegenstelling tot eindbeslissingen zijn beslissingen alvorens recht te doen voorbereidende of voorlopige beslissingen. Dit zijn de beslissingen die in artikel 19, derde lid Ger.W. gedefinieerd zijn, ongeacht of tussen de partijen, voorafgaand aan en omtrent die beslissing al dan niet een betwisting. De beslissingen alvorens recht te doen krachtens artikel 1050, tweede lid Ger.W., zijn niet vatbaar voor onmiddellijk hoger beroep (tenzij de rechter anders bepaalt) en evenmin zijn ze vatbaar voor onmiddellijk cassatieberoep.
Geen hoger beroep mogelijk tegen een beslissing om de toestand van de partijen voorlopig te regelen, zonder daarbij een beslissing te nemen over de ontvankelijkheid of de grond van de vordering (na het sleutelarrest van 11 juni 2021 van het Hof van Cassatie
De rechter die een voorafgaande maatregel beveelt om de toestand van de partijen voorlopig te regelen, zonder daarbij een beslissing te nemen over de ontvankelijkheid of de grond van de vordering, neemt een beslissing alvorens recht te doen waartegen geen onmiddellijk hoger beroep openstaat, ook al bestond over die maatregel tussen de partijen betwisting en hebben zij hierover het debat gevoerd.
zie Hof van Cassatie-verenigde kamers, AR nr. C.17.0412.N- 11 juni 2021, RW 2021-2022, 505, met noot M. Potter de ten Broeck en C. Van Severen Eerherstel voor de beslissing alvorens recht te doen (met bespreking van de voorafgaande en tegenstrijdige arresten van het Hof van Cassatie.