De vordering tot vaststelling van moederschap is een vordering tot inroeping van staat ten aanzien van de vermoedelijke moeder die kan ingesteld door het kind en door de andere ouder.
De rechtsvordering tot inroeping van staat kan worden ingesteld door het kind en door elk van zijn ouders persoonlijk.
Na het overlijden van het kind, kan de vordering worden ingesteld door diens afstammelingen, die dat evenwel enkel kunnen doen voor de vijfentwintigste verjaardag van hun ouder.
De vordering moet op zodanige wijze worden ingesteld dat het kind of zijn afstammelingen en degene van de ouders wiens vaderschap, moederschap of meemoederschap vaststaat, alsook de persoon wiens vaderschap, moederschap of meemoederschap wordt onderzocht, in het geding worden geroepen.
Indien de rechtsvordering tot onderzoek naar het moederschap tot gevolg kan hebben dat het vaderschap of het meemoederschap komt vast te staan op grond van de artikelen
315, 317 of
325/2, dan moet ze ook worden ingesteld tegen de echtgenoot of echtgenote en, in voorkomend geval, tegen de vorige echtgenoot of echtgenote van de vermeende moeder.
De vordering kan enkel ingesteld ten aanzien of door kinderen die geen wettelijk vastgestelde afstamming hebben langs moederszijde en door kinderen waarbij op de geboorteakte de afstamming langs moederszijde wel vastgesteld is, maar die gezien het geheel van feiten geen overeenstemmend bezit van staat hebben,
zonder dat in dit geval voorafgaandelijk de afstamming langs moederszijde, die op de geboorteakte is vastgesteld, moet betwist worden.
Het onderzoek naar het moederschap is niet mogelijk zijn, indien er een "ononthefbaar" huwelijksbeletsel bestaat tussen de juridische vader en de moeder wiens afstamming gevestigd zou worden.
Bewijs dient geleverd dat de beweerde moeder van een kind is bevallen, alsook dat er een overeenstemming is tussen het kind in kwestie en datgeen van wie de beweerde moeder is bevallen. De wet laat in artikel 315, 4e en 5e lid BW twee bewijsmogelijkheden toe.
- het bezit van staat dat het kind heeft ten aanzien van de beweerde moeder
- het rechtstreeks bewijs leveren van de bevalling van een kind en van de identiteit.
De vordering tot onderzoek van het moederschap verjaart na verloop van 30 jaar. De termijn begint te lopen:
ofwel vanaf de geboorte indien het kind nooit bezit van staat heeft gehad ten aanzien van de betrokken moeder,
ofwel vanaf de dag waarop het bezit van staat ten aanzien van de betrokken moeder is geëindigd.
De termijn loopt ten aanzien van het kind niet tijdens de minderjarigheid.