voor de geconsolideerde versie van de wet klik hierA. Wet betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie (versie 17/11/2020)
HOOFDSTUK I. - BEGRIPSBEPALINGEN.
Artikel 1.<W 1994-02-10/44, art. 1, 003;
Inwerkingtreding : 15-10-1994> § 1. Het toestaan van een proeftijd aan een delinquent geschiedt :
1° door de uitspraak van de veroordeling op te schorten;
2° door de tenuitvoerlegging van de straffen uit te stellen.
§ 2. Aan de maatregelen waarin § 1 voorziet, kunnen bijzondere voorwaarden worden verbonden : in dat geval worden zij respectievelijk " probatie-opschorting " en " probatieuitstel " genoemd [
1 en omvatten zij tenminste de in § 2bis vermelde voorwaarden]
1; zijn er geen bijzondere voorwaarden aan verbonden, dan worden zij " gewone opschorting " en " gewoon uitstel " genoemd. (Indien probatie-opschorting of probatie-uitstel wordt overwogen, licht het onderzoeks- of vonnisgerecht de verdachte voor de sluiting van de debatten in over de draagwijdte van zodanige maatregel en hoort hem in zijn opmerkingen.) <W 1999-03-22/61, art. 2, A), 007;
Inwerkingtreding : 2000-04-11>
(Lid 2 opgeheven) <W 1999-03-22/61, art. 2, B), 007;
Inwerkingtreding : 2000-04-11>
[
1 § 2bis. Aan de in § 2 vermelde maatregelen worden steeds de volgende voorwaarden verbonden :
1° geen strafbare feiten plegen;
2° een vast adres hebben en, bij wijziging ervan, de nieuwe verblijfplaats onmiddellijk meedelen aan de justitieassistent die met de begeleiding is belast;
3° gevolg geven aan de oproepingen van de probatiecommissie en aan die van de justitieassistent die met de begeleiding is belast.
Deze voorwaarden kunnen worden aangevuld met geïndividualiseerde voorwaarden, gericht op het voorkomen van recidive en op de omkadering van de begeleiding.]
1 (§ 3. Indien opschorting of uitstel van de tenuitvoerlegging van de gehele gevangenisstraf [
1 [
2 ...]
2 of geldboete]
1 wordt gelast, kunnen de bijzondere voorwaarden onder meer bestaan in de verplichting om binnen twaalf maanden na de dag waarop het vonnis of het arrest in kracht van gewijsde is gegaan, (...) een bepaalde opleiding te volgen. (...). <W 2002-04-17/33, art. 11, 010;
Inwerkingtreding : 01-05-2004>
Voor dezelfde feiten (kan) opleiding evenwel niet samen met effectieve gevangenisstraf worden opgelegd, tenzij de betrokkene voor die feiten voorlopige hechtenis heeft ondergaan en de rechter gevangenisstraf oplegt die hoogstens gelijk is aan de reeds ondergane voorlopige hechtenis. In dat geval houdt de rechter bij het bepalen van het aantal uren (...) opleiding rekening met de duur van de opgelegde gevangenisstraf.) <W 1999-03-22/61, art. 2, C), 007;
Inwerkingtreding : 2000-04-11> <W 2002-04-17/33, art. 11, 010;
Inwerkingtreding : 01-05-2004>
----------
(
1)<W
2012-12-27/29, art. 31, 014; Inwerkingtreding : 10-02-2013>
(
2)<W
2016-02-05/11, art. 35, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 1bis. § 1. (lid 1 opgeheven) <W 2002-04-17/33, art. 12, 1°, 010;
Inwerkingtreding : 01-05-2005>
De duur van de opleiding bedraagt minstens twintig uur en hoogstens tweehonderd veertig uur. De Probatiecommissie bepaalt, na de betrokkene gehoord te hebben en rekening houdend met diens opmerkingen, de aard van de opleiding, die moet aansluiten bij zijn lichamelijke en verstandelijke geschiktheid, en de plaats waar ze gevolgd moet worden. Hierbij kan tevens rekening worden gehouden met de belangen van de eventuele slachtoffers.
(Lid 3 opgeheven) <W 2002-04-17/33, art. 12, 1°, 010;
Inwerkingtreding : 01-05-2005>
(Lid 4 opgeheven) <W 2002-04-17/33, art. 12, 1°, 010;
Inwerkingtreding : 01-05-2005>
§ 2. Alleen bij de openbare diensten van de Staat, de gemeenten, de provincies, de Gemeenschappen en Gewesten of bij de verenigingen zonder winstoogmerk of stichtingen met een sociaal, wetenschappelijk of cultureel doel kan de opleiding worden gevolgd (...). <W 2002-04-17/33, art. 12, 2°, 010;
Inwerkingtreding : 01-05-2005>
(§ 2, lid 2 opgeheven) <W 2002-04-17/33, art. 12, 3°, 010;
Inwerkingtreding : 01-05-2005>
(§ 2, lid 3 opgeheven) <W 2002-04-17/33, art. 12, 3°, 010;
Inwerkingtreding : 01-05-2005>
§ 3. ((De opleiding kan) eventueel worden bevolen na een zoals in artikel 2 bedoeld beknopt voorlichtingsrapport of na een in de aanwezigheid van de beklaagde uitgevoerde maatschappelijke enquête, en indien uit de stukken van het dossier blijkt dat de betrokkene daadwerkelijk (...) een opleiding kan volgen op een plaats waarvoor hij zich niet onredelijk ver moet verplaatsen.) <W 2000-03-28/31, art. 9, 008;
Inwerkingtreding : 2000-04-30> <W 2002-04-17/33, art. 12, 4° en 5°, 010;
Inwerkingtreding : 01-05-2004>
§ 4. De uitvoering van de bepalingen van dit artikel worden door de Koning geregeld.
HOOFDSTUK II. - (MAATSCHAPPELIJKE ENQUETE EN BEKNOPT VOORLICHTINGSRAPPORT). <W 1999-03-22/61, art. 4;
Inwerkingtreding : 2000-04-11>
Art. 2. <W 1999-03-22/61, art. 5, 007;
Inwerkingtreding : 2000-04-11> § 1. Met het oog op de eventuele toepassing van de artikelen 1bis, 3 en 8, (kan) de onderzoeksrechter (de afdeling van de Dienst Justitiehuizen van de FOD Justitie van het gerechtelijk arrondissement van de verblijfplaats van de verdachte) de opdracht geven om, vóór het afsluiten van zijn onderzoek, een beknopt voorlichtingsrapport op te stellen, op voorwaarde dat de verdachte voorheen niet werd veroordeeld tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden. <W 2000-03-28/31, art. 10, 008;
Inwerkingtreding : 2000-04-30> <W 2006-12-27/33, art. 43, 1°, 012;
Inwerkingtreding : 07-01-2007>
Zo geen onderzoeksrechter werd aangezocht, (kan) het openbaar ministerie (de afdeling van de Dienst Justitiehuizen van de FOD Justitie van het gerechtelijk arrondissement van de verblijfplaats van de beklaagde) de opdracht geven om, vóór de aanhangigmaking bij het vonnisgerecht, een beknopt voorlichtingsrapport op te stellen, op voorwaarde dat de beklaagde voorheen niet werd veroordeeld tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden. <W 2000-03-28/31, art. 10, 008;
Inwerkingtreding : 2000-04-30> <W 2006-12-27/33, art. 43, 2°, 012;
Inwerkingtreding : 07-01-2007>
§ 2. Met het oog op de eventuele toepassing van de artikelen 1bis, 3 en 8, kunnen (het openbaar ministerie,) de onderzoeksrechter, de onderzoeksgerechten en de vonnisgerechten, met uitzondering van de hoven van assisen, (de afdeling van de Dienst Justitiehuizen van de FOD Justitie van het gerechtelijk arrondissement van de verblijfplaats van de delinquent) de opdracht geven om, ambtshalve of op verzoek van de delinquent, een maatschappelijke enquête uit te voeren met betrekking tot diens gedragingen en milieu, hetzij ter vervanging, hetzij ter aanvulling van het beknopt voorlichtingsrapport. <W 2006-12-27/33, art. 43, 3°, 012;
Inwerkingtreding : 07-01-2007> <W
2008-06-08/31, art. 83, 013;
Inwerkingtreding : 26-06-2008>
§ 3. De Koning bepaalt de nadere regels inzake de maatschappelijke enquête en het beknopt voorlichtingsrapport.
HOOFDSTUK III. - OPSCHORTING VAN DE UITSPRAAK VAN DE VEROORDELING.
Art. 3.(De opschorting kan, met instemming van de verdachte, door de vonnisgerechten met uitzondering van de hoven van assisen worden gelast ten voordele van de beklaagde die nog niet is veroordeeld tot een criminele straf of (een hoofdgevangenisstraf van meer dan zes maanden) [
1 of tot een gelijkwaardige straf die in aanmerking genomen wordt overeenkomstig artikel 99bis van het Strafwetboek]
1, [
2 indien het feit niet strafbaar is met een correctionele gevangenisstraf van meer dan twintig jaar, en het niet van die aard schijnt te zijn dat het gestraft moet worden met een hoofdstraf van meer dan vijf jaar correctionele gevangenisstraf]
2 en de tenlastelegging bewezen is verklaard.) <W 1994-02-10/44, art. 3 003;
Inwerkingtreding : 15-10-1994> <W 1999-03-22/61, art. 6, 007;
Inwerkingtreding : 2000-04-11>
De opschorting kan eveneens [
2 onder dezelfde voorwaarden]
2 worden gelast door de onderzoeksgerechten wanneer zij van oordeel zijn dat de openbaarheid van de debatten de declassering van de verdachte zou kunnen veroorzaken of zijn reclassering in gevaar zou kunnen brengen.
De opschorting kan steeds ambtshalve gelast, door het openbaar ministerie gevorderd of door de verdachte gevraagd worden.
De beslissingen die de opschorting gelasten, stellen de duur ervan vast, welke niet minder dan een jaar en niet meer dan vijf jaar mag bedragen met ingang van de datum van de beslissing, alsmede, in voorkomend geval, de opgelegde probatievoorwaarden. (De beslissing waarbij de opschorting en, in voorkomend geval, de probatie wordt toegestaan of geweigerd, moet met redenen omkleed zijn overeenkomstig de bepalingen van artikel 195 van het Wetboek van Strafvordering.) <W 1994-02-10/44, art. 3, 003;
Inwerkingtreding : 15-10-1994>
Die beslissingen maken een einde aan de vervolgingen, indien zij niet worden herroepen.
(...) <W 04-08-1986, art. 106>
----------
(
1)<W
2014-04-25/23, art. 64, 017; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
(
2)<W
2016-02-05/11, art. 36, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (NOTA : bij arrest nr. 148/2017 van 21-12-2017 (B.St. 12-01-2018, p. 1393), heeft het Grondwettelijk Hof het artikel 36 vernietigd)
Art. 4. § 1. Tot opschorting kan worden besloten door de raadkamer op het ogenblik dat zij zich dient uit te spreken op het verslag van de onderzoeksrechter in de vorm en onder de voorwaarden bepaald (in artikel 127 van de wetboek van Strafvordering) <W 1998-03-12/39, art. 43, 005;
Inwerkingtreding : 1998-10-02>
In geval van rechtstreekse dagvaarding door de burgerlijke partij, kan het openbaar ministerie, indien het oordeelt dat er aanleiding tot opschorting kan bestaan, de onderzoeksrechter vorderen het instellen van een onderzoek te gelasten. Van die vordering wordt kennis gegeven aan de griffier van de rechtbank waarvoor de rechtstreekse dagvaarding is geschied, aan de dagvaardende partij, aan de gedaagde en aan hun raadsmannen. Zij heeft tot gevolg dat de zaak aan de rechtbank wordt onttrokken.
Wanneer een vordering tot opschorting met toepassing van de twee vorige leden wordt aangebracht bij de rechter die de raadkamer voorzit, bepaalt deze plaats, dag en uur van de verschijning overeenkomstig, (artikel 127 van het Wetboek van Strafvordering), maar in afwijking van de eerste twee leden van deze bepaling doet hij deze vaststelling en de griffier geeft bij aangetekende brief bericht aan de burgerlijke partij of de eiser en aan de verdachte of de gedaagde en aan hun raadsmannen, indien er aangewezen zijn in het geding, op zijn minst tien dagen voor de verschijning. Gedurende deze termijn wordt het dossier op de griffie, ter beschikking van de partijen gehouden. <W 1998-03-12/39, art. 43, 005;
Inwerkingtreding : 1998-10-02>
Tot de opschorting kan ook door de kamer van inbeschuldigingstelling worden besloten in de gevallen bepaald bij het eerste lid van artikel 230 van het Wetboek van strafvordering en overeenkomstig de modaliteiten voorgeschreven in de artikelen 218, 219 en 222 tot 225 van hetzelfde Wetboek.
Is het onderzoeksgerecht van oordeel dat er geen reden bestaat om de opschorting uit te spreken, dan verleent het een beschikking van buitenvervolgingstelling of een beschikking van verwijzing naar het bevoegde gerecht.
§ 2. De procureur des Konings en de verdachte kunnen tegen de beschikking van de raadkamer waarbij de opschorting wordt uitgesproken, verzet doen om reden dat aan de voorwaarden tot verlening van de opschorting niet voldaan is.
Het verzet, dat binnen vierentwintig uren moet worden aangetekend, wordt voor de kamer van inbeschuldigingstelling gebracht.
§ 3. De raadkamer en de kamer van inbeschuldigingstelling kunnen, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de verdachte, bevelen dat er getuigen zullen worden gehoord.
Art. 5. § 1. Is de zaak door het onderzoeksgerecht verwezen naar de rechtbank of door rechtstreekse dagvaarding bij de rechtbank aanhangig gemaakt, dan kunnen de vonnisgerechten tot opschorting besluiten.
§ 2. Voor de toepassing van de maatregelen bepaald in § 1 hiervoren, kunnen de vonnisgerechten, op schriftelijke vordering van het openbaar ministerie of op schriftelijk verzoek van de verdachte, beslissen van de opschorting kennis te nemen in raadkamer, wanneer al de bij artikel 3, tweede lid, vereiste voorwaarden vervuld zijn.
De vordering of het verzoek wordt ter griffie van het gerecht dat uitspraak dient te doen, neergelegd vóór de opening van de terechtzitting waarop de verschijning is vastgesteld. Er wordt uitspraak over gedaan in raadkamer, het openbaar ministerie en de verdachte of zijn raadsman gehoord. Bij afwijzing van het verzoek wordt de behandeling voortgezet in openbare terechtzitting.
Art. 6.De rechterlijke beslissingen die de opschorting gelasten worden in openbare terechtzitting uitgesproken.
[
1 Wordt de opschorting gelast, dan wordt de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde veroordeeld in de kosten, en zo daartoe aanleiding bestaat, tot de teruggave. Het onderzoeks- of vonnisgerecht kan of moet de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde veroordelen tot bijzondere verbeurdverklaring overeenkomstig de op de feiten toepasselijke wetgeving.]
1 In hetzelfde geval zijn de vonnisgerechten en, gebeurlijk, in de gevallen bepaald in artikel 3, alinea 2, de onderzoeksgerechten, waarbij tevens de burgerlijke vordering aanhangig is gemaakt, bevoegd om hierover uitspraak te doen; zij doen ook uitspraak over de kosten.
De kamer van inbeschuldigingstelling neemt kennis van het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer tot regeling van de burgerlijke belangen. Dat hoger beroep wordt ingesteld binnen dezelfde termijn, onder dezelfde voorwaarden en in dezelfde vormen als hoger beroep in correctionele zaken.
----------
(
1)<W
2014-02-11/12, art. 51, 015; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
Art. 7. (Opgeheven) <W 1997-08-08/14, art. 25, 006;
Inwerkingtreding : 03-09-2001>
HOOFDSTUK IV. - UITSTEL VAN DE TENUITVOERLEGGING VAN DE STRAFFEN.
Art. 8.§ 1. [
4 Indien de veroordeelde nog niet veroordeeld is geweest tot een criminele straf of tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan drie jaar of tot een gelijkwaardige straf die in aanmerking genomen wordt overeenkomstig artikel 99bis van het Strafwetboek, kunnen de vonnisgerechten, wanneer zij niet tot één of meer hoofdvrijheidsstraffen van meer dan vijf jaar gevangenis veroordelen, gelasten dat de tenuitvoerlegging van de hoofd- en bijkomende straffen dan wel van een gedeelte ervan, wordt uitgesteld.
Een gewoon uitstel kan echter niet worden gelast indien de veroordeelde veroordeeld is geweest tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden of tot een gelijkwaardige straf die in aanmerking genomen wordt overeenkomstig artikel 99bis van het Strafwetboek.
In geen enkel geval kan worden uitgesteld de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot :
- een straf van verbeurdverklaring;
- [
3een straf onder elektronisch toezicht, een werkstraf of een autonome probatiestraf]
3{;
- een vervangende straf.
De beslissing waarbij het uitstel en, in voorkomend geval, de probatie wordt toegestaan of geweigerd, moet met redenen omkleed zijn overeenkomstig de bepalingen van artikel 195 van het Wetboek van Strafvordering.]
4 (Nochtans, wanneer artikel 65, tweede lid, van het Strafwetboek wordt toegepast, vormen de vroegere straffen uitgesproken voor feiten die voortvloeien uit hetzelfde misdadige opzet, geen beletsel voor het toekennen van een uitstel.) <W 1994-07-11/33, art. 44, 1°, 004;
Inwerkingtreding : 31-07-1994>
De duur van het uitstel mag niet minder dan een jaar en niet meer dan vijf jaar bedragen, met ingang van de datum van het vonnis of het arrest.
(De duur van het uitstel mag echter niet meer dan drie jaar bedragen voor de geldstraffen ([
4 ...]
4 en de gevangenisstraffen die zes maanden niet te boven gaan.) <W 1991-01-09/33, art. 7, 002;
Inwerkingtreding : 1991-02-15> <W 2002-04-17/33, art. 13, 010;
Inwerkingtreding : 07-05-2002>
§ 2. Dezelfde gerechten, (...), kunnen, onder de voorwaarden bepaald in § 1 van dit artikel, probatieuitstel gelasten, mits de veroordeelde zich verbindt tot naleving van de probatievoorwaarden die het gerecht bepaalt. <W 1994-07-11/33, art. 44, 2°, 004;
Inwerkingtreding : 31-07-1994>
§ 3. [
4 ...]
4.
§ 4. (...) <W 04-08-1986, art. 106>
----------
(
1)<W
2014-02-11/12, art. 52, 015; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
(
2)<W
2014-04-25/23, art. 65, 017; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
(
3)<W
2014-04-10/80, art. 19, 020; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-12-2015 (zie W
2014-05-08/55, art. 6), art. 19 gewijzigd bij W
2016-02-05/11, art. 58, 022>
(
4)<W
2016-02-05/11, art. 37, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
HOOFDSTUK V. - PROBATIE.
Art. 9. <W 2006-12-27/33, art. 44, 012;
Inwerkingtreding : 07-01-2007> De verdachten en de veroordeelden aan wie een probatiemaatregel is opgelegd krachtens de artikelen 3 en 8, worden eveneens onderworpen aan een sociale begeleiding die wordt uitgeoefend door justitieassistenten van de Dienst Justitiehuizen van de FOD Justitie. Deze sociale begeleiding heeft tot doel recidive te voorkomen door de opvolging en het toezicht op de naleving van de voorwaarden.
Op de tenuitvoerlegging van de probatiemaatregelen wordt toegezien door de probatiecommissie.
Art. 9bis.<Ingevoegd bij W 2000-11-28/35, art. 42;
Inwerkingtreding : 01-04-2001> Indien de inverdenkinggestelden of de veroordeelden inverdenkinggesteld of veroordeeld zijn wegens een van de feiten bedoeld [
1 [
2 in de artikelen 371/1 tot]
2 377, 377quater of 379 tot 387 van het Strafwetboek,]
1 indien ze gepleegd zijn op minderjarigen of met hun deelneming, winnen de bevoegde gerechten het met redenen omklede advies in van een dienst gespecialiseerd in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten, alvorens een probatiemaatregel op te leggen.
Indien de opschorting van de uitspraak van de veroordeling of het uitstel van de strafuitvoering afhankelijk wordt gesteld van een probatiemaatregel die bestaat in het volgen van een begeleiding of behandeling, nodigt de probatiecommissie de betrokkene uit een bevoegde persoon of dienst te kiezen, na in voorkomend geval, kennis te hebben genomen van het met redenen omklede advies bedoeld in het eerste lid. Die keuze wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de commissie.
Deze dienst of persoon die de opdracht aanneemt, brengt aan de probatiecommissie (alsook aan de justitieassistent), binnen een maand na het begin van die begeleiding of behandeling en telkens als de dienst of persoon het nuttig acht, of op verzoek van de commissie en ten minste om de zes maanden, verslag uit over de begeleiding of de behandeling. <W 2006-12-27/33, art. 45, 012;
Inwerkingtreding : 07-01-2007>
Het in het derde lid bedoelde verslag handelt over de volgende punten : de daadwerkelijke aanwezigheden van de betrokkene op de voorgestelde raadplegingen, de ongewettigde afwezigheden, het eenzijdig stopzetten van de begeleiding of de behandeling door de betrokkene, de moeilijkheden die bij de uitvoering daarvan zijn gerezen en de situaties die een ernstig risico inhouden voor derden.
De bevoegde dienst of de bevoegde persoon moet de commissie op de hoogte brengen van het stopzetten van de begeleiding of de behandeling.
----------
(
1)<W
2015-07-20/19, art. 5, 021; Inwerkingtreding : 05-09-2015>
(
2)<W
2016-02-01/09, art. 19, 023; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 10.Bij iedere rechtbank van eerste aanleg wordt een probatiecommissie ingesteld.
Wanneer de behoeften van de dienst het vereisen kan de Minister van Justitie die commissies in verscheidene kamers [
1 over een of meer afdelingen van de rechtbank]
1 splitsen.
De probatiecommissies zijn samengesteld uit een voorzitter, werkend of eremagistraat, aangewezen door de eerste-voorzitter van het Hof van beroep, en uit twee leden :
- [
2 een advocaat door de minister van Justitie gekozen uit twee lijsten van twee namen, respectievelijk opgemaakt door de procureur des Konings of de procureurs des Konings van het gerechtelijk arrondissement en door de stafhouder van de Orde of, in de arrondissementen waar de balies georganiseerd zijn per afdeling van de rechtbank, de stafhouders.]
2 - een ambtenaar aangewezen door de Minister van Justitie [
2 na advies van de bevoegde gemeenschapsminister]
2.
De voorzitter en ieder lid hebben een of meer plaatsvervangers, die op dezelfde wijze worden aangewezen.
De procureur des Konings woont de vergaderingen bij met raadgevende stem.
De Minister van Justitie benoemt een of meer secretarissen [
2 na advies van de bevoegde gemeenschapsminister]
2.
De Koning regelt de werking van deze commissies.
Hij kan aan de leden en aan hun plaatsvervangers een vergoeding toekennen waarvan Hij de modaliteiten en het bedrag vaststelt.
(De verblijfplaats van de verdachte of veroordeelde op het ogenblik van het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis of arrest bepaalt de territoriale bevoegdheid van de Probatiecommissie. Indien de betrokkene zijn verblijfplaats heeft buiten het grondgebied van het Rijk, is de territoriaal bevoegde Commissie die van de plaats waar de veroordeling in eerste aanleg uitgesproken werd.
Behoudens het bepaalde in het elfde lid, is, indien aan een persoon tijdens de proeftijd van een hem eerder opgelegde probatiemaatregel een nieuwe probatiemaatregel wordt opgelegd, de Probatiecommissie die aanvankelijk territoriaal bevoegd was tevens bevoegd voor deze nieuwe probatiemaatregel en dat voor de gehele duur ervan.
Indien de Commissie het in uitzonderlijke gevallen voor een verdachte of een veroordeelde, die daartoe een gemotiveerde aanvraag indient, aangewezen acht om de bevoegdheid over te dragen aan de Commissie van zijn nieuwe verblijfplaats, neemt zij een gemotiveerde beslissing nadat die andere Commissie binnen twee maanden een eensluidend advies heeft uitgebracht. Voor een persoon zonder verblijfplaats in het Rijk kan volgens dezelfde procedure de bevoegdheid naar een andere Commissie worden overgedragen, zonder dat het in dat geval de Commissie van zijn nieuwe verblijfplaats moet zijn.) <W 1999-03-22/61, art. 7, 007;
Inwerkingtreding : 2000-04-11>
----------
(
1)<W
2014-05-12/02, art. 23, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(
2)<W
2016-05-04/03, art. 7, 024; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art. 10bis. <ingevoegd bij W 2006-12-27/33, art. 46;
Inwerkingtreding : 07-01-2007> - Op federaal en lokaal niveau worden overlegstructuren inzake de toepassing van deze wet opgericht. Deze overlegstructuren hebben tot taak de instanties die betrokken zijn bij de uitvoering van deze wet, op regelmatige basis samen te brengen teneinde hun samenwerking te evalueren. De Koning bepaalt de nadere regels inzake de samenstelling en de werking van deze overlegstructuren.
Art. 11.Wanneer de rechterlijke beslissing waarbij een probatiemaatregel wordt gelast, in kracht van gewijsde is gegaan, bezorgt de griffier binnen vierentwintig uren daarvan een uitgifte aan de voorzitter van de bevoegde probatiecommissie.
([
1 De griffier bezorgt eveneens]
1 binnen vierentwintig uur een afschrift van de rechterlijke beslissing aan de arrondissementele afdeling van de Dienst Justitiehuizen (van de FOD Justitie, die de justitieassistent aanwijst) die zal moeten toezien op de naleving van de voorwaarden die door de rechterlijke beslissing zijn gesteld. [
1 ...]
1 <W 1999-05-07/61, art. 22, 006;
Inwerkingtreding : 01-07-1999> <W 2006-12-27/33, art. 47, 1° tot 3°, 012;
Inwerkingtreding : 07-01-2007>
(Binnen de maand na de aanwijzing van de justitieassistent, en verder telkens als deze het nuttig acht of telkens als de commissie hem erom verzoekt, en tenminste om de zes maanden, brengt hij verslag uit aan de probatiecommissie over de naleving van de voorwaarden. Hij stelt, in voorkomend geval, de maatregelen voor die hij nodig acht.) <W 2006-12-27/33, art. 47, 4°, 012;
Inwerkingtreding : 07-01-2007>
----------
(
1)<W
2014-04-10/80, art. 20, 020; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-12-2015 (zie W
2014-05-08/55, art. 6)>
Art. 12.§ 1. De commissie kan de bij de rechterlijke beslissing gestelde voorwaarden geheel of ten dele opschorten, nader omschrijven of aanpassen aan de omstandigheden. Zij kan die voorwaarden evenwel niet verscherpen.
Indien de commissie van oordeel is dat zij een van de in het vorige lid bepaalde maatregelen zal moeten nemen, roept de voorzitter de betrokkene bij een ter post aangetekende brief op meer dan tien dagen vóór de datum die voor de behandeling van de zaak is gesteld. Het dossier van de commissie wordt gedurende tien dagen ter beschikking gehouden van de betrokkene en van zijn eventuele raadsman.
De beslissing van de commissie is met redenen omkleed. Van deze beslissing wordt kennis gegeven aan de betrokkene en aan het openbaar ministerie. De kennisgeving geschiedt bij een ter post aangetekende brief [
1 of op een door de Koning te bepalen elektronische wijze]
1, binnen drie dagen, zaterdagen, zon- en feestdagen niet medegerekend.
§ 2. Het openbaar ministerie kan bij vordering, en de op probatie gestelde persoon bij verzoekschrift voor de rechtbank van eerste aanleg waarbij de commissie is ingesteld, in beroep komen van de beslissingen die de commissie krachtens § 1 van dit artikel heeft genomen.
Vordering en verzoek moeten schriftelijk ingediend worden en met redenen omkleed zijn. Het beroep moet worden ingesteld binnen tien dagen te rekenen van de kennisgeving van de beslissing van de commissie. Het heeft opschortende kracht tenzij de commissie anders beslist.
De voorzitter van de rechtbank die uitspraak moet doen, laat meer dan tien dagen tevoren, in een ter griffie gehouden bijzonder register, plaats, dag en uur van verschijning optekenen. Ten minste tien dagen vóór de verschijning, geeft de griffier bij aangetekende brief [
1 of op een door de Koning te bepalen elektronische wijze]
1 daarvan bericht aan de op probatie gestelde persoon. Gedurende die termijn wordt het dossier ter beschikking van de betrokkene en van zijn eventuele raadsman ter griffie neergelegd. De rechtbank houdt zitting en doet uitspraak in raadkamer.
Indien de rechtbank Xet beroep aanneemt, kan zij de beslissing van de commissie wijzigen.
De beslissing die op dat beroep wordt gewezen, is niet vatbaar voor hoger beroep noch voor verzet.
----------
(
1)<W
2014-04-10/80, art. 21, 020; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-12-2015 (zie W
2014-05-08/55, art. 6)>
HOOFDSTUK VI. - HERROEPING EN VERJARING.
Art. 13.§ 1. (De opschorting kan worden herroepen ingeval gedurende de proeftijd een nieuw misdrijf gepleegd is dat veroordeling tot een criminele straf of een (...) hoofdgevangenisstraf van ten minste een maand [
1 of tot een gelijkwaardige straf die in aanmerking genomen wordt overeenkomstig artikel 99bis van het Strafwetboek]
1 tot gevolg heeft gehad.) <W 1994-02-10/44, art. 5; 003;
Inwerkingtreding : 15-10-1994> <W 1999-03-22/61, art. 8, 007;
Inwerkingtreding : 2000-04-11>
[
2 § 1bis. De gewone opschorting en de probatieopschorting kunnen ook worden herroepen indien diegene voor wie de maatregel is genomen wegens een overtreding van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer of van haar uitvoeringsbesluiten, gedurende de proeftijd een nieuw misdrijf heeft gepleegd dat veroordeling krachtens de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer tot gevolg heeft gehad.
Het eerste lid geldt eveneens indien de maatregel tegelijkertijd is genomen wegens een overtreding van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer of van haar uitvoeringsbesluiten en wegens een overtreding van de artikelen 419 of 420 van het Strafwetboek.]
2 § 2. (...) <W 1994-02-10/44, art. 6, 003;
Inwerkingtreding : 15-10-1994>
Herroept het gerecht de opschorting niet, dan kan het de gewone opschorting vervangen door de probatieopschorting of aan laatstgenoemde nieuwe voorwaarden verbinden.
§ 3. De probatieopschorting kan ook worden herroepen indien degene voor wie die maatregel is genomen, de opgelegde voorwaarden niet naleeft en de probatiecommissie de niet-naleving voldoende erg heeft geacht om ze ter kennis van het openbaar ministerie te brengen. Ook in dit geval kan het gerecht nieuwe voorwaarden verbinden aan de probatieopschorting, in plaats van ze te herroepen.
§ 4. (Indien hij het passend acht, in de gevallen bepaald in de vorenstaande §§ 1 en 3, dagvaardt het openbaar ministerie de betrokkene voor de rechtbank van eerste aanleg van zijn verblijfplaats [
2 of, in het geval bepaald in § 1bis, voor de politierechtbank van de plaats van het misdrijf]
2 binnen dezelfde termijn, onder dezelfde voorwaarden en in dezelfde vormen als in correctionele zaken. Wordt de opschorting herroepen, dan mag de hoofdgevangenisstraf voor de feiten die daartoe aanleiding hebben gegeven, vijf jaar niet te boven gaan.) <W 1994-02-10/44, art. 7, 003;
Inwerkingtreding : 15-10-1994>
Voor het onderzoek van de aanvragen tot herroeping, ingediend in gevallen als bepaald in de [
2 §§ 1, 1bis en 3]
2 hiervoren, kunnen de vonnisgerechten waarbij zij zijn aangebracht, de procedure van artikel 5, § 2, van deze wet toepassen. De veroordelingen worden steeds in openbare terechtzitting uitgesproken.
§ 5. Tegen de beslissingen gewezen met toepassing van de bovenstaande [
2 §§ 1, 1bis en 3]
2 kan worden opgekomen met alle rechtsmiddelen waarin het Wetboek van strafvordering voorziet. <W 1994-02-10/44, art. 9, 003;
Inwerkingtreding : 15-10-1994>
§ 6. In geval van een nieuw misdrijf verjaart de vordering tot herroeping en tot uitspraak van de veroordeling voor de feiten die aanleiding hebben gegeven tot de opschorting, drie volle jaren na de dag waarop de veroordeling wegens het nieuwe misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
In geval van niet-naleving van de opgelegde voorwaarden moet die vordering worden ingesteld uiterlijk binnen een jaar na het verstrijken van de termijn bepaald in artikel 3. Zij verjaart een vol jaar na de dag waarop zij bij het bevoegde gerecht is aangebracht.
----------
(
1)<W
2014-04-25/23, art. 66, 017; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
(
2)<W
2014-03-09/16, art. 28, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 14.§ 1. Het uitstel wordt van rechtswege herroepen ingeval gedurende de proeftijd een nieuw misdrijf gepleegd is, dat veroordeling tot een criminele straf of (hoofdgevangenisstraf van meer dan zes maanden) [
1 of tot een gelijkwaardige straf die in aanmerking genomen wordt overeenkomstig artikel 99bis van het Strafwetboek,]
1 zonder uitstel ten gevolge heeft gehad. <W 1999-03-22/61, art. 9, A), 007;
Inwerkingtreding : 2000-04-11>
(§ 1bis. Het uitstel kan worden herroepen indien gedurende de proeftijd een nieuw misdrijf gepleegd is dat veroordeling tot een effectieve hoofdgevangenisstraf van ten minste één maand en ten hoogste zes maanden [
1 of tot een gelijkwaardige straf die in aanmerking genomen wordt overeenkomstig artikel 99bis van het Strafwetboek,]
1 ten gevolge heeft gehad.
In dat geval is de procedure bepaald in § 2, tweede en derde lid, van toepassing.) <
[
2 § 1ter. Het gewoon uitstel en het probatieuitstel kunnen ook worden herroepen indien diegene voor wie de maatregel is genomen wegens een overtreding van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer of van haar uitvoeringsbesluiten, gedurende de proeftijd een nieuw misdrijf heeft gepleegd dat veroordeling krachtens de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer tot gevolg heeft gehad.
Het eerste lid geldt eveneens indien de maatregel tegelijkertijd is genomen wegens een overtreding van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer of van haar uitvoeringsbesluiten en wegens een overtreding van de artikelen 419 of 420 van het Strafwetboek.
Ook in dat geval is de procedure bepaald in § 2, tweede en derde lid, van toepassing.]
2 § 2. Het probatieuitstel kan worden herroepen indien degene voor wie die maatregel is genomen, de opgelegde voorwaarden niet naleeft.
In dat geval dagvaardt het openbaar ministerie, op verslag van de commissie dat strekt tot herroeping, de betrokkene, ten einde het uitstel te doen herroepen, voor de rechtbank van eerste aanleg van zijn verblijfplaats [
2 of, in het geval bepaald in § 1ter, voor de politierechtbank van de plaats van het misdrijf]
2 binnen dezelfde termijn, onder dezelfde voorwaarden en in dezelfde vormen als in correctionele zaken. Dit geldt zelfs bij herroeping van een uitstel dat door het Hof van assisen is uitgesproken. Herroept het vonnisgerecht het uitstel niet, dan kan het nieuwe voorwaarden verbinden aan het probatie-uitstel, gelast bij de eerste veroordeling.
Tegen deze beslissingen kan worden opgekomen met alle rechtsmiddelen waarin het Wetboek van strafvordering voorziet.
§ 3. De vordering tot herroeping wegens niet-naleving van de opgelegde voorwaarden moet worden ingesteld uiterlijk binnen een jaar na het verstrijken van de termijn bepaald in artikel 8. Zij verjaart een vol jaar na de dag waarop zij bij het bevoegde gerecht is aangebracht.
----------
(
1)<W
2014-04-25/23, art. 67, 017; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
(
2)<W
2014-03-09/16, art. 29, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 15. Het openbaar ministerie kan de veroordeelde die probatie-uitstel van de tenuitvoerlegging van de straf heeft genoten, doen opsluiten in geval van niet-naleving van de probatievoorwaarden, mits het daarvan aan de probatiecommissie bericht geeft en het geval aanhangig maakt bij de rechtbank van eerste aanleg van de verblijfplaats van de veroordeelde.
Deze rechtbank doet uitspraak overeenkomstig artikel 14, § 2, binnen tien dagen na de aanhouding. Beslist het dat er geen reden is tot herroeping van het uitstel, dan wordt de betrokkene onmiddellijk in vrijheid gesteld, niettegenstaande hoger beroep.
Art. 16. De straffen die worden uitgesproken ten gevolge van de herroeping van de opschorting van de uitspraak van de veroordeling, of die uitvoerbaar worden ten gevolge van de herroeping van het uitstel van de straffen, worden zonder beperking samengevoegd met die welke worden uitgesproken voor het nieuwe bedrijf.
Art. 17. <W 12-07-1984> In alle gevallen waarin iemand die in toepassing van de artikelen 3 en 8 onderworpen is aan een maatregel van opschorting of uitstel, opnieuw wordt vervolgd, wordt een gelijkvormig verklaard afschrift van die beslissing bij het dossier van de nieuwe vervolgingen gevoegd.
In geval van probatieopschorting of probatie-uitstel wordt daarbij ook een verslag van de probatiecommissie gevoegd over het gedrag van de op probatie gestelde persoon.
Op aanvraag van de verdachte of van het openbaar ministerie, worden de processtukken betreffende de misdrijven die aanleiding hebben gegeven tot de opschorting of het uitstel, gevoegd bij het dossier van de nieuwe vervolgingen.
In geval van dagvaarding strekkende tot de herroeping van de opschorting, het probatie-uitstel of de probatieopschorting, worden de processtukken betreffende de misdrijven die aanleiding hebben gegeven tot deze maatregelen eveneens bij het dossier van de nieuwe vervolgingen gevoegd.
Art. 18. § 1. De verjaring van de publieke vordering die voortvloeit uit een misdrijf waarvoor opschorting van de uitspraak van de veroordeling is verleend, loopt niet meer vanaf de dag waarop de beslissing in verband met de maatregelen bedoeld in artikel 3, in kracht van gewijsde is gegaan.
De publieke vordering gaat te niet na verloop van de termijn die in dat artikel is gesteld, wanneer de opschorting van de uitspraak van de veroordeling niet is herroepen met toepassing van artikel 13.
§ 2. De verjaring van de straffen die met uitstel zijn uitgesproken op grond van artikel 8, gaat in op de volgende data :
wanneer het uitstel van rechtswege wordt herroepen met toepassing van artikel 14, § 1, gaat de verjaring in op hetzelfde ogenblik als die van de straffen die voor het nieuwe misdrijf worden uitgesproken;
wanneer het uitstel wordt herroepen met toepassing van artikel 14, § 2, gaat de verjaring in op de datum van het arrest van herroeping of op de dag waarop het vonnis van herroeping niet meer vatbaar is voor het beroep.
Art. 18bis.<Ingevoegd bij W 1999-05-04/60, art. 21;
Inwerkingtreding : 02-07-1999> Voor de toepassing van deze wet op rechtspersonen worden de bepaalde strafdrempels gelezen als volgt :
- in het eerste lid van artikel 3 : [
2 twaalfduizend euro in plaats van zes maanden]
2, en honderdtwintigduizend [
1 euro]
1 in plaats van vijf jaar;
- in het eerste lid van § 1 van artikel 8 : [
3 tweeënzeventigduizend euro in plaats van drie jaar]
3, en honderdtwintigduizend [
1 euro]
1 in plaats van vijf jaar;
[
3 - in het tweede lid van § 1 van artikel 8 : vierentwintigduizend euro in plaats van twaalf maanden;]
3 - in het [
3 zevende]
3 lid van § 1 van artikel 8 : twaalfduizend [
1 euro]
1 in plaats van zes maanden;
- in § 1 van artikel 13 : vijfhonderd [
1 euro]
1 in plaats van een maand;
- in het tweede lid van § 4 van artikel 13 : honderdtwintigduizend [
1 euro]
1 in plaats van vijf jaar;
- in § 1 van artikel 14 : duizend [
1 euro]
1 in plaats van twee maanden.
----------
(
1)<W
2000-06-26/42, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
(
2)<W
2014-04-25/23, art. 68, 017; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
(
3)<W
2016-02-05/11, art. 38, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
HOOFDSTUK VII. - ALGEMENE, OVERGANGS- EN OPHEFFINGSBEPALINGEN.
Art. 19. Voor de toepassing van deze wet wordt een strafdienst die uitgesproken is door een gerecht van Belgisch-Kongo of een trustgebied, beschouwd als een correctionele straf, indien zij acht dagen tot vijf jaar bedraagt, en als een criminele straf, indien zij vijf jaar te boven gaat.
Art. 20. § 1. <Wijzigingsbepaling.>
§ 2. De veroordeling met uitstel is van toepassing op al de straffen die, vóór de inwerkingtreding van deze wet, krachtens bijzondere wetten niet met uitstel mochten worden uitgesproken, ter uitzondering van de straffen bedoeld in de artikelen (143 van de wet van 15 april 1896, 27 van de wet van 12 december 1912,) 16 van de wet van 29 augustus 1919, gewijzigd bij artikel 5 van de besluitwet van 14 november 1939, en 41 van de wetsbepalingen inzake de slijterijen van gegiste dranken, gecoördineerd op 3 april 1953.
De opschorting van de veroordeling is, onder voorbehoud van de bovenvermelde uitzonderingen, eveneens van toepassing in de gevallen waarin, vóór de inwerkingtreding van deze wet, de toepassing van artikel 9 van de wet van 31 mei 1888, gewijzigd bij de wet van 14 november 1947, uitgesloten was voor de hoofdgevangenisstraf of voor de geldboete.
B. Opschorting uitstel en probatie onder de gelding van het strafwetboek van 2024 (in werking vanaf 8 april 2026)
Art 64 Sw. 2024 (inwerking 8 april 2026) stelt:
“Art. 64. Opschorting van de uitspraak van de ver-oordeling
§ 1. Wanneer de rechter het ten laste gelegd misdrijf waarop een straf van niveau 1, 2, 3, 4, 5 of 6 is gesteld bewezen verklaart, kan hij de opschorting van de uitspraak van de veroordeling gelasten indien de beklaagde hiermee instemt.
Aan de opschorting wordt een proeftijd gekoppeld van ten minste een jaar en ten hoogste vijf jaar, met ingang van de dag waarop het vonnis of het arrest in kracht van gewijsde is getreden.
De beslissing tot opschorting maakt een einde aan de vervolging indien zij niet wordt herroepen.
§ 2. Wanneer de opschorting wordt gelast, wordt de beklaagde veroordeeld in de kosten en, indien daar aanleiding toe bestaat, tot de teruggave en de verbeurdverklaring. Desgevallend wordt ook uitspraak gedaan over de burgerlijke vordering.
§ 3. De onderzoeksgerechten kunnen de opschorting van de uitspraak van de veroordeling gelasten ten aanzien van de inverdenkinggestelde onder de voorwaarden bedoeld in de paragrafen 1 en 2 wanneer zij van oordeel zijn dat de openbaarheid van de debatten de declassering van de inverdenkinggestelde zou kunnen veroorzaken of zijn reclassering in gevaar zou kunnen brengen.
§ 4. De opschorting kan op vordering van het openbaar ministerie worden herroepen door de correctionele rechtbank of, indien het feit behoort tot haar bevoegdheid, door de politierechtbank, die de opschorting gelast heeft:
1° indien bij een in kracht van gewijsde getreden beslissing wordt vastgesteld dat een nieuw misdrijf, gepleegd tijdens de proeftijd, een hoofdgevangenisstraf van minstens zes maanden tot gevolg heeft gehad;
2° indien diegene voor wie de maatregel is genomen wegens een overtreding van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer of van haar uitvoeringsbesluiten, gedurende de proeftijd een nieuw misdrijf heeft gepleegd dat veroordeling krachtens de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer of haar uitvoeringsbesluiten tot gevolg heeft gehad.
Indien de opschorting wordt herroepen, kan voor het betrokken misdrijf ten hoogste een straf van niveau 3 worden opgelegd.
De vordering tot herroeping en tot uitspraak van de veroordeling voor het misdrijf dat aanleiding heeft gegeven tot de opschorting verjaart drie volle jaren na de dag waarop de veroordeling wegens het nieuwe misdrijf in kracht van gewijsde is getreden.”
Commentaar
De wetgever van het strafwetboek 2024 koos ervoor om de bepalingen van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, op te nemen in het nieuwe Strafwetboek.
Het strafwetboek 2024 heeft de gewone opschorting behouden als mogelijkheid, zowel voor de vonnisrechters als voor de onderzoeksgerechten.
De probatie-opschorting werd niet te behouden.
Het strafwetboek 2024 voorziet reeds in de probatiestraf van art. 44.
De proeftermijn die kan worden gekoppeld aan de probatiestraf werd uitgedreid tot vijf jaar. Dit verbetert de effectiviteit van de probatiestraf, doordat een langere opvolging van de betrokkene mogelijk wordt en de probatiestraf in een aantal gevallen nog meer een alternatief voor de gevangenisstraf met probatie-uitstel wordt, wat in het voordeel van de maatschappelijke re-integratie van de beklaagde werkt.
Het kiezen voor een probatiestraf in plaats van voor een probatie-opschorting heeft in deze belangrijke efficiëntievoordelen. Wanneer er een ernstige schending wordt vastgesteld van de probatievoorwaarden, moet in het geval van een probatie-opschorting de zaak terug voor de vonnisrechter aanhangig worden gemaakt, die het dossier terug volledig zal moeten bestuderen om o.a. de ernst van de feiten, de omstandigheden waarin ze werden gepleegd, … te beoordelen om zo te komen tot het bepalen van een gepaste straf. Wanneer men daarentegen kiest voor een probatiestraf, moet de rechter die de feiten heeft beoordeeld (en dus op de hoogte is van alle relevante elementen van de zaak) meteen ook de vervangende straf bepalen die kan worden uitgevoerd indien de voorwaarden niet worden nageleefd. Bovendien is het verantwoord dat, wanneer het profiel van de dader van aard is dat een gewone opschorting niet volstaat maar probatievoorwaarden noodzakelijk zijn, hieraan een grondig debat voor de vonnisrechter voorafgaat.
Wat betreft de toepassingsvoorwaarden voor de opschorting wordt aansluiting gezocht bij de voorwaarden uit de probatiewet 1964. De opschorting wordt beperkt tot misdrijven waarop een straf van niveau 1, 2, 3, 4, 5 of 6 is gesteld, wat overeenstemt met de uitsluiting van de uitspraak van de opschorting door het hof van assisen en voor feiten strafbaar met een correctionele gevangenisstraf van meer dan twintig jaar onder de gelding van het strafwetboek 1867. De precedentenvereiste onder de gelding van het strafwetboek 1867 (de vereiste dat men nog niet eerder mag veroordeeld zijn tot een gevangenisstraf van meer dan zes maanden of een zwaardere straf) wordt evenwel niet hernomen. Hetzelfde geldt overigens voor de precentenvereiste wat betreft het uitstel. Op de redenen voor deze afschaffing wordt dieper ingegaan bij de uiteenzetting over het uitstel.
Wat betreft de gronden tot herroeping van de opschorting wordt onder 1° de herroepingsgrond uit het artikel 13, § 1 Probatiewet 1964 hernomen, met dien verstande dat de nieuwe veroordeling aanleiding moet hebben gegeven tot een hoofdgevangenisstraf van zes maanden in plaats van één maand onder de gelding van het strafwetboek 1867.
De tweede herroepingsgrond herneemt de herroepingsgrond van de wet 1964 voor gevallen van herhaling op basis van de Wegverkeerswet (art. 13, 1bis, Probatiewet).
De procedurele bepalingen ter zake uit de probatiewet dienen te worden opgenomen in het Wetboek van Strafvordering.
Art 65 Sw. 2024 (inwerking 8 april 2026) stelt
“Art. 65. Uitstel van de tenuitvoerlegging van de straffen
- § 1. Wanneer de rechter een straf oplegt die een straf van niveau 3 niet te boven gaat, kan hij bevelen dat de tenuitvoerlegging van de hoofdstraffen of bijkomende straffen die hij uitspreekt volledig of gedeeltelijk wordt uitgesteld.
De tenuitvoerlegging van de verbeurdverklaring, van de straf onder elektronisch toezicht, van de werkstraf, van de probatiestraf, van de behandeling onder vrijheidsberoving, van de verlengde opvolging of van een vervangende straf kan echter niet worden uitgesteld.
De duur van het uitstel mag niet minder dan een jaar en niet meer dan vijf jaar bedragen, met ingang van de dag waarop het vonnis of het arrest in kracht van gewijsde is getreden.
De rechter kan een gewoon uitstel bevelen of aan het uitstel probatievoorwaarden verbinden.
- § 2. In geval van probatie-uitstel verbindt de rechter aan het uitstel door hem bepaalde probatievoorwaarden, die hij in zijn uitspraak vermeldt, mits de beklaagde zich ertoe verbindt die voorwaarden na te leven.
Het probatie-uitstel impliceert de naleving van de volgende algemene voorwaarden:
1° geen misdrijven plegen;
2° een vast adres hebben en, bij wijziging ervan, het adres van zijn nieuwe verblijfplaats onmiddellijk meedelen aan de bevoegde dienst van de gemeenschappen die met de begeleiding is belast;
3° gevolg geven aan de oproepingen van de strafuitvoeringsrechtbank en, in voorkomend geval, aan die van de bevoegde dienst van de gemeenschappen die met de begeleiding is belast.
De bijzondere voorwaarden kunnen onder meer bestaan uit het volgen van een opleiding, een beroepsstage of een ambulante behandeling.
- § 3. De strafuitvoeringsrechtbank kan, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de veroordeelde, de probatievoorwaarden geheel of ten dele opschorten, nader omschrijven of aanpassen aan de omstandigheden.
De Koning bepaalt voor het overige de nadere regels inzake de tenuitvoerlegging en controle van de probatie.
- § 4. Het uitstel wordt herroepen indien bij een in kracht van gewijsde getreden beslissing wordt vastgesteld dat een nieuw misdrijf, gepleegd tijdens de proeftijd, een gevangenisstraf van meer dan achttien maanden zonder uitstel tot gevolg heeft gehad.
Het uitstel kan worden herroepen indien bij een in kracht van gewijsde getreden beslissing wordt vastgesteld dat een nieuw misdrijf, gepleegd tijdens de proeftijd, een gevangenisstraf zonder uitstel van ten hoogste achttien maanden tot gevolg heeft gehad.
Het probatie-uitstel kan eveneens worden herroepen in geval van een andere ernstige niet-naleving van de algemene of bijzondere probatievoorwaarden.
Wanneer het uitstel kan worden herroepen, doet de strafuitvoeringsrechtbank uitspraak over het verzoek tot herroeping ingediend door het openbaar ministerie. Het verzoek tot herroeping wegens ernstige niet-naleving van de probatievoorwaarden moet uiterlijk binnen een jaar na het verstrijken van de proeftijd van het uitstel worden ingesteld. Het verjaart een jaar na de dag waarop zij bij de strafuitvoeringsrechtbank is aangebracht.”
COMMENTAAR
Art. 65 Sw. 2024 voorziet erin dat wanneer de rechter een straf oplegt die de een straf van niveau 3 (voor natuurlijke personen: gevangenisstraf van maximum vijf jaar of een behandeling onder vrijheidsberoving van maximum 4 jaar) niet te boven gaat, hij kan bevelen dat de tenuitvoerlegging van de hoofdstraffen of bijkomende straffen die hij uitspreekt volledig of gedeeltelijk wordt uitgesteld.
De tenuitvoerlegging van de verbeurdverklaring, van de straf onder elektronisch toezicht, van de probatiestraf en van de werkstraf kan niet worden uitgesteld.
Wat de uitsluiting van de werkstraf betreft kan worden gesteld dat deze straf een bijzonder opvoedend karakter heeft. Indien deze straf met uitstel wordt opgelegd en het uitstel later wordt herroepen, is er ondertussen zoveel tijd verstreken dat deze doelstelling van de straf niet langer kan worden gerealiseerd.
Wat betreft de straf onder elektronisch toezicht, komt het niet opportuun voor deze op te kunnen leggen met (gewoon of probatie-)uitstel. Het zou weinig efficiënt zijn voorwaarden te verbinden aan een elektronisch toezicht via een probatie-uitstel. Bovendien is het mogelijk dat de straf onder elektronisch toezicht in geval van herroeping van het uitstel niet meer ten uitvoer kan worden gelegd omdat in tussentijd de materiële omstandigheden van de veroordeelde zijn gewijzigd (bijvoorbeeld wanneer hij geen vaste verblijfplaats meer heeft).
Vanuit dezelfde optiek is het toekennen van uitstel worden uitgesloten voor de behandeling onder vrijheidsberoving en de verlengde opvolging.
Logischerwijs worden de vervangende straffen eveneens uitgesloten van het toepassingsgebied van het uitstel.
De duur van het uitstel mag op algemene wijze niet minder dan een jaar en niet meer dan vijf jaar bedragen, met ingang van de dag waarop het vonnis of het arrest in kracht van gewijsde is getreden.
De rechter kan het uitstel aan door hem bepaalde probatievoorwaarden verbinden. De beklaagde moet zich ten aanzien van de rechter engageren om deze voorwaarden na te leven.
Het probatie-uitstel impliceert steeds de naleving van de volgende voorwaarden:
1° geen misdrijven plegen;
2° een vast adres hebben en, bij wijziging ervan, zijn nieuwe verblijfplaats onmiddellijk meedelen aan de bevoegde dienst van de gemeenschappen die met de begeleiding is belast;
3° gevolg geven aan de oproepingen van de strafuitvoeringsrechtbank en, in voorkomend geval, aan die van de bevoegde dienst van de gemeenschappen die met de begeleiding is belast.
De verplichting deze algemene voorwaarden na te leven vloeit voort uit de wet, maar zij worden door de rechter in herinnering gebracht in zijn beslissing.
Bovendien kunnen de probatievoorwaarden de verplichting omvatten een opleiding te volgen waarvan de duur minstens twintig uur en ten hoogste tweehonderdveertig uur bedraagt. De strafuitvoeringsrechtbank bepaalt de concrete nadere regels voor die opleiding.
Het probatie-uitstel kan de verplichting inhouden een opleiding te volgen; het is niet nodig dit uitdrukkelijk te vermelden of te regelen in de wet. Het kan inderdaad erg nuttig zijn het volgen van een opleiding te verplichten in het kader van een geheel of gedeeltelijk probatieuitstel (bijvoorbeeld een gedragtraining om het gebruik van geweld te vermijden of vanuit de optiek van het herstelrecht). Hetzelfde geldt inzake verkeer: indien een gedeeltelijk probatie-uitstel wordt gekoppeld aan de geldboete kan het erg nuttig zijn voorwaarden met betrekking tot een opleiding (bijvoorbeeld een cursus bij VIAS) te bepalen. Maar om een maximale flexibiliteit toe te laten in het bepalen en uitvoeren van deze opleiding en om tegemoet te komen aan een vraag geformuleerd door de Gemeenschappen, wordt de keuze gemaakt om het aan de rechter over te laten de voorwaarden omtrent de opleiding te bepalen, zonder hem te beperken door al te strikte wettelijke voorwaarden.
Net als voor de probatiestraf kan de strafuitvoeringsrechtbank de probatievoorwaarden geheel of ten dele opschorten, nader omschrijven of aanpassen aan de omstandigheden.
Voor het overige zullen de nadere regels inzake de tenuitvoerlegging en controle van de probatie, in overleg met de gemeenschappen, bij koninklijk besluit worden bepaald.
Onder de gelding van de probatiewet van 1864 is de herroeping van het uitstel verplicht of facultatief. Herroeping geschiedt van rechtswege (verplicht) ingeval gedurende de proeftijd een nieuw misdrijf gepleegd is, dat heeft geleid tot een veroordeling tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan zes maanden zonder uitstel of tot een gelijkwaardige straf uitgesproken door een strafgerecht van een andere lidstaat van de Europese Unie (art. 14, § 1, van de wet van 29 juni 1964).
Herroeping kan geschieden indien de betrokkene gedurende de proeftijd een nieuw misdrijf gepleegd heeft dat veroordeling tot een effectieve hoofdgevangenisstraf van een maand tot zes maanden of tot een gelijkwaardige straf uitgesproken door een strafgerecht van een andere lidstaat van de Europese Unie tot gevolg heeft gehad (art. 14, § 1bis, van de wet van 29 juni 1964) of indien de betrokkene de opgelegde voorwaarden niet naleeft (art. 14, § 2, van de wet van 29 juni 1964).
Volgens de bepalingen van art. 65 Sw. 2024 is de herroeping van het uitstel verplicht indien bij een in kracht van gewijsde getreden beslissing wordt vastgesteld dat een nieuw misdrijf, gepleegd tijdens de proeftijd, een gevangenisstraf van meer dan achttien maanden zonder uitstel tot gevolg heeft gehad.
Het uitstel kan facultatief worden herroepen indien bij een in kracht van gewijsde getreden beslissing wordt vastgesteld dat een nieuw misdrijf, gepleegd tijdens de proeftijd, een gevangenisstraf zonder uitstel van ten hoogste achttien maanden tot gevolg heeft gehad.
Ten slotte kan het uitstel ook worden herroepen in geval van een andere ernstige niet-naleving van de algemene of bijzondere probatievoorwaarden.
Aangezien de bevoegdheden inzake strafuitvoering geconcentreerd worden in de handen van de strafuitvoeringsrechtbank, is zij ook bevoegd om uitspraak te doen over het verzoek tot (facultatieve) herroeping ingediend door het openbaar ministerie.
Let wel: voor de bepalingen van de probatiestraf onder de gelding van het straf wetboek 2024 (in werking 8 april 2024): klik hier.