Zelfverdediging of noodweer, is het legitieme onmiddellijke en noodzakelijke geweld uitgeoefend door een persoon teneinde een actuele, ernstige en wederrechtelijke bedreiging op de eigen persoon of op te persoon van een ander af te weren, waarbij de bedreiging de fysieke integriteit, de vrijheid of het seksueel zelfbeschikkingsrecht aantast.
Er is sprake van wettige verdediging of noodweer wanneer een persoon ter verdediging van zichzelf of van een ander, een onrechtmatige aanval afweert door middel van slagen, verwondingen of doodslag.
De in artikel 416 Sw. voorziene rechtvaardigingsgrond "wettige verdediging" veronderstelt het bestaan van een ernstige en onmiddellijke bedreiging waartegen een vrijwillige en noodzakelijke tegenaanval wordt geplaatst, die evenredig is met de reikwijdte van de aanranding.
De feitenrechter oordeelt soeverein over de ernst en de actualiteit van de onrechtmatige aanranding, alsook over de noodzaak en de evenredigheid van het verweer, zulks op grond van de feitelijke omstandigheden en rekening houdend met de reacties die de aangerande persoon redelijk kon of moest hebben (Cass., 28 februari 1989, Arr.Cass., 1988-1989, 738).
De wettige verdediging kan worden omschreven als de toestand die aan iemand het recht verleent geweld te gebruiken als noodzakelijk afweermiddel tegen een actuele en onrechtmatige aanranding gericht op zijn eigen persoon of op andermans persoon.
Er is sprake van wettige verdediging wanneer iemand, die niet in de mogelijkheid verkeert om een ernstige en ogenblikkelijke aanranding tegen zijn persoon of tegen een derde af te weren, anders dan door het misdrijf te plegen, zich op evenredige wijze tegen die onrechtmatige aanval verweert.
De wettige zelfverdediging is in principe beperkt tot slagen, verwondingen en doodslag. De artikelen 416 en 417 zijn immers opgenomen in boek II van het Strafwetboek en niet in boek I, dat de algemene beginselen bepaalt.
De rechtsleer aanvaardt eveneens dat minder zware vormen van verdediging dan doodslag, slagen en verwondingen als noodweer kunnen worden beschouwd.
Het onschadelijk maken van de aanvaller door hem van zijn vrijheid te beroven, het toebrengen van materiële schade,... zijn hier concrete voorbeelden van (zie Dupont en Verstraeten, op. cit., blz. 224).
Zwaardere misdrijven of andere vormen van misdrijven vallen op dit ogenblik principieel niet onder noodweer of wettige verdediging.
Wettige verdediging kan enkel worden aangevoerd om onrechtmatige aanrandingen van personen af te weren.
Noodweer, enkel ter verdediging van goederen of van aantasting van materiële goederen is niet toegelaten. De meerderheid van rechtspraak en rechtsleer volgt deze stelling (zie Cass., 28 juni 1938, AC, 1938, 144; Cass., 21 december 1983, Pas., 1984, I, 449; Corr. Luik, 21 maart 1980, Jur. Liège, 1981, 37 met noot F. Piedboeuf; Nypels, J. en Servais, J. « Le Code pénal belge interprété », III, blz. 84, nr. 11; Trousse, P., « Les Novelles, Droit pénal, II, 1, nr. 2653; Dupont, L. en Verstraeten, R., op. cit., nr. 222).
De aanval waartegen men zich wettig mag verweren, moet gericht zijn tegen personen. (zie Gorlé, F., « De strafrechtelijke bescherming van privaat eigendom », RW, 1983-1984, 2473).
In ons Belgisch recht kan men thans een dief die in een woning goederen wenst weg te nemen (zonder dat sprake is van een aanval of bedreiging van deze dief), niet aanvallen om hem dit te beletten.
Dit laatste zou niet kunnen vallen onder de wettige verdediging en bijgevolg geen rechtvaardigingsgrond kunnen uitmaken.
Hij die verwondingen toebrengt aan een dief kan zich enkel beroepen op verschoningsgronden (bijvoorbeeld uitlokking, zie artikel 411 van het Strafwetboek). Ook hier botst men evenwel op de vereiste van gewelddaden op de persoon, zodat bij een raamkraak of inbraak die louter gericht is op het stelen van goederen deze verschoning ook niet kan ingeroepen worden.
Evenwel kan men zich beroepen op verzachtende omstandigheden.
Verschoningsgronden en/of verzachtende omstandigheden ontnemen evenwel niet het strafbaar karakter aan de feiten.
Krachtens artikel 416 Sw is er noch misdaad, noch wanbedrijf, wanneer de doodslag, de verwondingen en de slagen geboden zijn door de ogenblikkelijke noodzaak van de wettige verdediging van zichzelf of van een ander. Uw Hof oordeelt dat er sprake is van wettige verdediging wanneer iemand die niet in de mogelijkheid verkeert om een onrechtmatige of wederrechtelijke, ernstige en ogenblikkelijke aanranding tegen zijn persoon of tegen een derde te ontwijken anders dan door het misdrijf te plegen, zich op evenredige wijze tegen die aanval verweert.
De rechter oordeelt onaantastbaar in feite over de ernst en de actualiteit van de onrechtmatige aanranding alsook over de noodzaak en de evenredigheid van het verweer, op grond van de feitelijke omstandigheden en rekening houdende met de reacties die de aangerande persoon redelijk kon of moest hebben.
De rechter dient dus na te gaan of het voor de persoon die beweert in staat van wettige verdediging te hebben gehandeld onmogelijk was het ogenblikkelijke en dreigende gevaar waarop hij zich beroept af te wenden, anders dan door een misdrijf te plegen. Die subsidiariteitsvoorwaarde kan worden nagegaan door rekening te houden met de reacties die de aangevallen persoon kon en redelijkerwijs moest hebben.
Wettige verdediging is algemeen erkend als een bijzondere rechtvaardigingsgrond waarvan de toepassing in beginsel is beperkt tot slagen en verwondingen en doodslag.
Rechtvaardigingsgronden zijn omstandigheden die de rechtmatigheid funderen van gedragingen die aan een wettelijke delictsomschrijving beantwoorden en die deze gedragingen in rechte geoorloofd maken. Met andere woorden wanneer een rechtvaardigingsgrond voorhanden is dan is een gedraging die beantwoordt aan een delictsomschrijving niet wederrechtelijk.
Niet alleen de strafbaarheid van de gedraging wordt hierdoor opgeheven maar ook de burgerlijke gevolgen van een gedraging worden hierdoor teniet gedaan. Zij ontnemen elke rechtsgrond aan een vordering tot schadevergoeding. Gezien het gedrag hem niet toerekenbaar is begaat de dader immers geen fout. De schadeverwekker zal niet aansprakelijk worden gesteld en niet voor de vergoeding van de schade moeten instaan. De wettige verdediging heeft dus voor gevolg dat de civielrechtelijke fout is uitgesloten.
Wettige verdediging vereist dat het strafbaar feit dat kan worden gerechtvaardigd, werd gepleegd met het opzet te schaden, ook al leidt dit tot schade die niet werd beoogd.