Kunnen partijen na de eerste verschijning voor de rechter met het oog op een echtscheiding onderlinge toestemming, een aanvullende regelingsakte ondertekenen waarin essentiële wijzigingen worden aangebracht (bv. aan de omgangsregeling voor de kinderen)?
De artikelen 1287 en 1288 Ger. W. en de erin opgenomen verplichtingen zijn van openbare orde.
Voornoemde artikelen vereisen dat de echtgenoten vooraf, dit wil zeggen vóór de procedure wordt aangevat voor de rechtbank, bij geschrift regelen onder andere wat zij zijn overeengekomen omtrent:
het gezag over de persoon en het beheer van de goederen van de kinderen, en het recht op persoonlijk contact, als bedoeld in art. 374, vierde lid, B.W., wat betreft de kinderen bedoeld in art. 1254 Ger. W., zowel gedurende de proeftijd als na de echtscheiding (art. 1288, 2o, Ger. W.),
de bijdrage van elk van beide echtgenoten in het levensonderhoud, de opvoeding en de passende opleiding van voornoemde kinderen, ... (art. 1288, 3o, Ger. W).
Door de wet van 30 juni 1994 werd voor de wijzigingen tijdens de procedure op initiatief van de echtgenoten voorzien in een vrij restrictieve regeling: wanneer de echtgenoten of één van hen, nieuwe en onvoorzienbare omstandigheden aanvoeren waardoor hun toestand, de toestand van één van hen of die van hun kinderen ingrijpend wordt gewijzigd en indien daarvan naar behoren het bewijs wordt geleverd, kunnen ze gezamenlijk een voorstel tot wijziging van hun oorspronkelijke overeenkomst ter beoordeling aan de rechter voorleggen (art. 1293, eerste lid, Ger. W.). Hieraan werd door de wet van 20 mei 1997 niets gewijzigd.
De echtgenoten dienen derhalve allereerst aan te tonen dat nieuwe en onvoorzienbare omstandigheden voorliggen. Deze formulering is vrij restrictief. Wijzigingen om opportuniteitsredenen of zonder enige grond komen niet in aanmerking. Hetzelfde geldt voor wijzigingen die het gevolg zijn van een nalatigheid of een slordige redactie van de overeenkomsten.
zie in die zin: Burgerlijke Rechtbank te Turnhout, 2e Kamer 12 januari 2006, R.W.2006-2007, Jaargang 70 nummer 26 van 24 februari 2007; 1091, met noot.
Niettegenstaande de procedure aanvangt met de neerlegging van het verzoekschrift, beoogt de restrictieve regeling van art. 1293 Ger. W. enkel wijzigingen in de periode tussen de eerste en de tweede verschijning (Casman, H., Wijzigingen in de procedure van echtscheiding door onderlinge toestemming, p. 36, nr. 44).
Voor wijzigingen die partijen wensen aan te brengen ná de neerlegging van het verzoekschrift, maar vóórdat de eerste verschijning heeft plaatsgevonden (zoals in casu), dient geen bewijs van nieuwe en onvoorzienbare omstandigheden te worden geleverd (Van Gysel, A. in Rev. Not. B. 1994, 476).
Partijen kunnen derhalve conform de voorwaarden van de wet, na de neerlegging van het verzoekschrift en voor de eerste verschijning, wijzigingen aanbrengen aan hun overeenkomst, zonder nieuwe omstandigheden te moeten aantonen. zie in die zin: Burgerlijke Rechtbank te Turnhout, 2e Kamer 12 januari 2006, R.W.2006-2007, Jaargang 70 nummer 26 van 24 februari 2007; 1092, met noot.
Opgelet:
• Cass. (1e k.) 15 mei 2006, Div. Act. 2007, afl. 4, 65, noot MOSSELMANS, Les contre-lettres dans le divorce par consentement mutuel ; T.B.B.R. 2007, afl. 1, 23
Geheime afspraken tussen de echtgenoten tijdens de echtscheidingsprocedure door onderlinge toestemming, met miskenning van de strikte regels tot wijziging van de aan de procedure voorafgaande overeenkomsten (Art. 1293 Ger.W.), zijn absoluut nietig en komen derhalve niet voor bevestiging in aanmerking, ook niet nadat de echtscheiding definitief is.