De kwalificatie van overeenkomsten betreffende de huisvesting van senioren
De juridische kwalificatie van overeenkomsten in de sector van de ouderenzorg is al decennia een bron van debat. De centrale vraag is of de contractuele relatie tussen een bewoner en een woonvoorziening – zoals een woonzorgcentrum, serviceflat of assistentiewoning – moet worden beschouwd als een klassieke huurovereenkomst, een gemengde overeenkomst of een sui generis-overeenkomst.
Geen klassieke huurovereenkomst
Rechtspraak en rechtsleer zijn in ruime mate eensgezind dat dergelijke overeenkomsten niet onder de noemer van de woninghuur kunnen vallen. Dit komt doordat de overeenkomst niet louter de terbeschikkingstelling van een woning regelt, maar onlosmakelijk verbonden is met een pakket aan diensten en vaak ook zorg. De aanwezigheid van maaltijden, gemeenschappelijke ruimtes, veiligheid en in sommige gevallen permanente verzorging maakt dat de huisvestingscomponent niet als uitsluitend of overheersend kan worden beschouwd.
Gemengde overeenkomst of sui generis?
Twee pistes zijn naar voren geschoven om dit type overeenkomst te duiden. De eerste is de gemengde overeenkomst: huisvesting en diensten zouden naast elkaar bestaan, zodat de regels van beide contractstypes naast elkaar moeten worden toegepast. De tweede piste is de sui generis-benadering: de overeenkomst wordt als een eigenstandig, niet benoemd contract beschouwd, waarop enkel de algemene regels van het verbintenissenrecht rechtstreeks van toepassing zijn en waaruit per analogie elementen uit benoemde contracten kunnen worden geleend.
In de praktijk heeft de sui generis-kwalificatie de overhand gekregen. Ze erkent de eigenheid van deze contracten en sluit beter aan bij de maatschappelijke realiteit van de ouderenzorg. Dit heeft belangrijke gevolgen, onder meer voor de bevoegdheid van de rechter: geschillen vallen doorgaans niet onder de exclusieve bevoegdheid van de vrederechter, tenzij het gaat om een zuivere vordering tot betaling van een bezettingsvergoeding of een uitzetting zonder titel of recht.
Sociale assistentiewoningen
Voor sociale assistentiewoningen geldt een afwijkende regeling. Daar wordt expliciet gewerkt met twee overeenkomsten: enerzijds een sociale huurovereenkomst voor het genotsrecht van de woning, beheerst door de sociale huurreglementering, en anderzijds een aparte overeenkomst voor de zorg- en dienstverlening. Hier is de huuraspect duidelijker afgebakend.
Evolutie naar regulering
Hoewel de sui generis-benadering flexibiliteit biedt, werd erop gewezen dat ze ook rechtsonzekerheid kan scheppen. Daarom hebben de gemeenschappen en gewesten intussen in hun regelgeving vaste minimumvoorwaarden ingevoerd voor opname- en verblijfsovereenkomsten. Die evolutie beoogt de bescherming van de bewoner als zwakkere partij en de uniformiteit in contractuele verhoudingen.
Conclusie
De kwalificatie van overeenkomsten betreffende de huisvesting van senioren blijft in essentie een sui generis-constructie. Het klassieke huurrecht biedt onvoldoende aanknopingspunten, terwijl de gemengde benadering te weinig werkbaar blijkt. De hedendaagse regelgeving vult dit juridisch kader aan door minimumclausules en duidelijke beëindigingsregels vast te leggen, zodat zowel de autonomie van de inrichter als de bescherming van de bewoner verzekerd worden.