Het geheim van het strafrechtelijk vooronderzoek heeft als doel:
– de facilitering van het onderzoek en de vrijwaring van de bescherming ervan tegen de druk van de openbare opinie;
– de bescherming van de verdachte tegen laster;
– de bescherming tegen de schandaal- en sensatiezucht van een bepaalde pers, van het publiek tegen de sensatiepers en de schandaalzucht,(M. Franchimont, A. Jacobs en A. Masset, Manuel de procédure pénale, Brussel, Larcier, 2012., 447).
Het geheim van het strafrechtelijk vooronderzoek is veel breder dan het beroepsgeheim ( 458 Sw)
Bron: Luc Huybrechts, o.c. in hogervermelde noot.
wettelijke basis
Art. 28quinquies, § 1 en art. 57, § 1 Sv. bepalen dat zowel het opsporings- als het gerechtelijk onderzoek, behalve de wettelijk bepaalde uitzonderingen, geheim zijn en dat eenieder die hieraan beroepshalve zijn medewerking dient te verlenen, tot geheimhouding is verplicht; hij die dit geheim schendt, wordt gestraft met de straffen bepaald in art. 458 Sw.
De wet slaat op elke persoon die uit hoofde van hun beroep betrokken worden bij het strafrechtelijk vooronderzoek, onder wie vanzelfsprekend ook de politiebeambten (R. Verstraeten, Handboek Strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2012, nr. 746; C. Van den Wyngaert, m.m.v. S. Vandromme en B. De Smet, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 562; M. Franchimont, A. Jacobs en A. Masset, Manuel de procédure pénale, Brussel, Larcier, 2012, 448; H. Bosly, D. Vandermeersch en M. Beernaert, Droit de la procédure pénale, Brugge, La Charte, 2010, 324-325).
Art. 669 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Schending van het geheim van het onderzoek stelt:
“Schending van het geheim van het onderzoek is het opzettelijk overtreden van een geheimhoudingsplicht die door de wet wordt opgelegd met betrekking tot een strafonderzoek.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 2.”
Commentaar:
Het geheim karakter van het strafrechtelijk vooronderzoek is nog steeds een van de basiselementen van ons strafprocesrecht. Dit geheime karakter is vaak ook noodzakelijk om de efficiëntie van een strafrechtelijke onderzoek te waarborgen. In het Wetboek van Strafvordering wordt op tal van plaatsen (soms op algemene wijze, soms met betrekking tot specifieke onderzoeksdaden) naar dit principe verwezen en wordt hieraan steeds dezelfde straf gekoppeld. Dit is het geval in de artikelen 28quinquies, § 1, 39ter, § 3, 46bis, § 2, 46bis/1, § 2, 46ter, § 2, 46quater, § 3, 47bis, § 6, 8), 56bis, 57bis, § 1, 62, § 1, 88bis, §§ 3 en 4, 88quater, § 4, 90quater, §§ 2 en 4, 90octies, § 2, 464/1, § 5, 464/12, § 4, 464/13, § 3, 464/24, § 4, 464/25, § 3 en 524bis, § 3, van het Wetboek van strafvordering. De bescherming van dit geheim karakter van het vooronderzoek wordt versterkt en krijgt een duidelijker statuut wanneer al deze inbreuken worden gegroepeerd in één strafbaarstelling. Dit werd bereikt in het Sw. 2024. De strafmaat is een straf van niveau 2, zoals die ook geldt voor het beroepsgeheim. Deze strafbaarstelling doet uiteraard geen afbreuk aan de gevallen waarin de wet toelaat het geheim van het onderzoek te doorbreken. In dergelijk geval geldt de rechtvaardigingsgrond van de toelating of het gebod bij de wet (artikel 12 Sw. 2024).