Het Hof van Cassatie oordeelde in 2018 dat een vragenlijst die aan een bestuurder wordt voorgelegd in het kader van een verkeersinbreuk geen verhoor uitmaakt in de zin van artikel 47bis Sv. In een genuanceerde doch kritische bijdrage bespreekt Maarten Colette dit arrest in het bredere kader van de Salduzrechtspraak van het EHRM. Daarbij brengt hij drie pijnpunten naar voren die raken aan de kern van het recht op bijstand en het recht om te zwijgen.
1. Twee rechtsgrondslagen van Salduz: zwijgrecht én participatie
Colette vertrekt vanuit een dubbele fundering van het Salduzarrest (EHRM 27 november 2008, Salduz t. Turkije): enerzijds het nemo tenetur-beginsel en het zwijgrecht, anderzijds het recht op participatieve inbreng van de verdachte. In deze visie is het verhoor meer dan louter een instrumenteel opsporingsmiddel: het is een intersubjectieve interactie die pas legitiem is als ook ruimte is voor actieve verdediging, inclusief toegang tot een advocaat.
2. Belgische invulling: eenzijdige nadruk op 'sturend' verhoor
Volgens Colette heeft de Belgische wetgever deze dubbele fundering slechts ten dele overgenomen. De bepalingen van artikel 47bis Sv. en de omzendbrief COL 8/2011 leggen sterk de nadruk op de ‘geleide ondervraging’ als constitutief element van het verhoor. Daardoor vallen schriftelijke vragenlijsten, spontane verklaringen en informele gesprekken buiten de reikwijdte van de verhoorregeling.
3. Het Hof van Cassatie en de vragenlijst: een minimalistische lezing
In zijn arrest van 18 september 2018 bevestigde het Hof dat het invullen van een vragenlijst door een bestuurder in het kader van een verkeerscontrole géén verhoor is (Cass. 18 september 2018, P.18.0176.F). Colette betwist deze visie op basis van een inhoudelijke benadering: als een persoon wordt aangesproken op zijn hoedanigheid van bestuurder én zijn rijgedrag, wordt hij ondervraagd over een mogelijk strafbaar feit. Volgens hem is dat per definitie een verhoor, ook al is het medium schriftelijk en de vorm vrijblijvend.
4. Drie pijnpunten en de nood aan remediëring
Colette formuleert drie juridische pijnpunten:
-
Pijnpunt 1: Een verhoor ontstaat zodra een persoon als verdachte wordt bevraagd over een strafbaar feit, ongeacht de vorm.
-
Pijnpunt 2: De wijze van vraagstelling (schriftelijk of mondeling, geleidend of informerend) doet niet ter zake indien de bedoeling is belastende informatie te verkrijgen.
-
Pijnpunt 3: Indien een verdachte bevraagd wordt zonder toegang tot de Salduzwaarborgen, ontstaat het risico op schending van artikel 6 EVRM.
5. Slotbeschouwing: voorzichtigheid geboden bij 'lichte' bevragingen
Hoewel vragenlijsten in het verkeer in de praktijk als routine worden beschouwd, wijst Colette erop dat dergelijke praktijken onder het EVRM-toezicht van het EHRM potentieel problematisch zijn. Een heroverweging van de Belgische invulling van het begrip ‘verhoor’ dringt zich op, zeker nu de eerste contacten tussen politie en verdachte vaak beslissend zijn voor het verdere verloop van het strafproces.
Besluit
Colette pleit voor een bredere interpretatie van het begrip verhoor die zowel vorm als inhoud in rekening brengt. Dit zou betekenen dat ook ogenschijnlijk informele of administratief gekaderde contacten onder de reikwijdte van artikel 47bis Sv. vallen zodra er sprake is van een concrete verdenking én inhoudelijke bevraging. Het is aan wetgever, rechter en praktijkjuristen om deze pijnpunten ernstig te nemen en het evenwicht tussen effectieve opsporing en fundamentele rechten te herstellen.