De krakersproblematiek komt de laatste tijd regelmatig in de actualiteit. De media berichten daarbij over verschillende gevallen van kraken van panden, al dan niet bewoond. In het verleden werden verschillende wetsvoorstellen ingediend om deze problematiek aan te pakken. Het federale regeerakkoord 2014-2019 vermeldt dat de regeling inzake kraakpanden wordt herzien met als doel de uitdrijving te versnellen. Na een nieuw gemediatiseerd kraakdossier werd in het Federaal Parlement effectief een wettelijk kader inzake kraken uitgewerkt, dat leidde tot de wet van 18 oktober 2017.
Deze krakerswet werd gedeeltelijk vernietigd door het Grondwettelijk Hof in een
arrest van 12 maart 2020 (NjW 2020, 399, met noot Sem Careel, Strafrechtelijk Ontruimingsbevel onder de krakerswet ongrondwettig).
De wettelijke regeling rond het strafrechtelijk ontruimingsbevel van de procureur des Konings vormt een onevenredige inmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op onschendbaarheid van de woning doordat de uitvoering ervan niet noodzakelijk het voorwerp uitmaakt van een voorafgaande controle door een onafhankelijke en onpartijdige rechter. Artikel 12 van de Krakerswet van 18 oktober 2017 en artikel 442/1 § 2 van het Strafwetboek, in de mate dat deze laatste bepaling het geen gevolg geven aan het ontruimingsbevel strafbaar stelt, worden dan ook vernietigd door het Grondwettelijk Hof. Op burgerrechtelijk vlak leidt een grondwetsconforme interpretatie ertoe dat de mogelijkheid om een vordering tot uithuiszetting bij eenzijdig verzoekschrift (art. 1344octies Ger.W.) in te leiden zich beperkt tot de gevallen waarin het voor de verzoeker onmogelijk is geweest om de identiteit van zelfs één van de bezetters te achterhalen. Het Hof verduidelijkt tot slot ook dat het bezetten van gebouwen of lokalen van een actieve onderneming in het kader van een collectieve actie, een sociaal conflict of vakbondsonderhandelingen niet bestraft kan worden onder artikel 442/1 § 1 van het Strafwetboek.
Wanneer het niet-bewoonde en zonder titel of recht bezette goed de woonplaats van de betrokken personen uitmaakt, vormt het bevel tot ontruiming van de procureur des Konings een inmenging in hun recht op eerbiediging van het privéleven en in hun recht op onschendbaarheid van de woning. Het voorafgaande optreden van een onafhankelijke en onpartijdige rechter – met inachtneming van de jurisdictionele waarborgen en met name van het recht op toegang tot een rechter en van de rechten van verdediging – is bijgevolg een essentiële waarborg om de inachtneming van de in het geding zijnde grondrechten te verzekering. De uitvoering ervan moet het voorwerp uitmaken van een controle door een onafhankelijke en onpartijdige rechter.
In principe komt het het Openbaar Minister niet toe maatregelen te bevelen die afbreuk doen aan de individuele rechten en vrijheden. Zoals het Hof vroeger al heeft geoordeeld, mogen maartregelen die en dwangmaatregelen of een schending van individuele rechten en vrijheden veronderstellen alleen worden uitgevoerd met de toestemming en onder de controle van een rechter.
De al te voortvarendheid van de wetgever die wellicht door populisme gedreven te vaak op impulsen overgaat, eerder dan op weldoordachte wetgeving, hield onvoldoende rekening met het ongrondwettelijke karakter van de maatregel waarbij de procureur een taak van een onafhankelijke rechter kon overnemen. Het instituut van het Openbaar Ministerie werd in ons recht niet ingeschreven om op een eenvoudig verzoek van een eigenaar een bevel tot ontruiming te kunnen geven.
De controle a posteriori door de vrederechter biedt onvoldoende grondwettelijke waarborg. Inperking van individuele rechten en vrijheden worden niet post factum door de rechter beoordeeld. De inperking van fundamentele rechten en vrijheden kan enkel ingeperkt worden en gekoppeld aan dwangmaatregelen met toestemming, minstens onder controle van de rechter. Gelukkig werd niet verder gegaan op het elan tot afkalving van de rechtsstaat, waarbij de (onderzoeks) rechter geleidelijk aan meer en meer buitenspel wordt gezet.
Deze tendens zien we reeds met de zogenaamde inkijkoperaties onder leiding van het parket bij dag en bij nacht, zelfs in de strijd (lees "zoektocht") naar je legaal in private woningen zonder dat hiertoe een machtiging nodig is van een onderzoeksrechter.
Na de gedeeltelijke vernietiging door het Grondwettelijk Hof in een
arrest van 12 maart 2020 (NjW 2020, 399, met noot Sem Careel, Strafrechtelijk Ontruimingsbevel onder de krakerswet ongrondwettig)volgde een reparatie van de wet door de wet van 6 december 2022 (B.S. 6 december 2022) om justitie menselijker, sneller en straffer te maken IIbis,
Uittreksel uit de wet van 6 december 2022
…
HOOFDSTUK 12. - Wijzigingen van de wet van 18 oktober 2017 betreffende het onrechtmatig binnendringen in, bezetten van of verblijven in andermans goed
Art. 32. In hetzelfde Wetboek worden in artikel 442/1, § 2, in de plaats van de woorden "aan het bevel tot ontruiming bedoeld in artikel 12, § 1, van de wet van 18 oktober 2017 betreffende het onrechtmatig binnendringen in, bezetten van of verblijven in andermans goed of", vernietigd bij arrest nr. 39/2020 van het Grondwettelijk Hof, de volgende woorden ingevoegd: "aan het bevel tot ontruiming bedoeld in artikel 12, § 1, van de wet van 18 oktober 2017 betreffende het onrechtmatig binnendringen in, bezetten van of verblijven in andermans goed, zoals hersteld bij de wet van 6 december 2022 om justitie menselijker, sneller en straffer te maken IIbis of".
…
Art. 58. In de wet van 18 oktober 2017 betreffende het onrechtmatig binnendringen in, bezetten van of verblijven in andermans goed, wordt in de plaats van artikel 12, vernietigd bij arrest nr. 39/2020 van het Grondwettelijk Hof, het als volgt luidende artikel 12 ingevoegd:
"Art. 12. § 1. In de gevallen bedoeld in artikel 442/1, § 1, van het Strafwetboek kan de procureur des Konings, op verzoek van de houder van een titel of een recht op het betrokken goed, na machtiging door de onderzoeksrechter, de ontruiming van het betrokken goed bevelen, ten aanzien van de in het goed aangetroffen personen.
De procureur des Konings richt een met redenen omkleed verzoek aan de onderzoeksrechter dat minstens de volgende gegevens bevat:
1° een omschrijving van de plaats waarop de maatregel betrekking heeft en de vermelding van het adres van het goed dat het voorwerp van het bevel uitmaakt;
2° alle documenten en inlichtingen waaruit blijkt dat het gebruik van dit middel nodig is;
3° de identiteit van de bezetters van het betrokken goed voor zover die kan worden achterhaald.
Hij vermeldt in zijn verzoek de omstandigheden die het bevel tot ontruiming zouden rechtvaardigen.
De onderzoeksrechter beslist binnen een termijn van maximum tweeënzeventig uur na de ontvangst van het verzoek. De onderzoeksrechter kan het verzoek afwijzen indien het kennelijk ongegrond is. De onderzoeksrechter beoordeelt minstens de wettigheid en de proportionaliteit van de machtiging ten aanzien van de feiten. Hij hoort de personen, die zich in het goed bevinden en tegen wie een bevel tot ontruiming wordt beoogd, tenzij dit wegens de concrete omstandigheden van de zaak niet mogelijk is. De beslissing van de onderzoeksrechter is met redenen omkleed. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.
Indien de onderzoeksrechter de machtiging verleent, vaardigt de procureur des Konings het bevel tot ontruiming uit, dat met redenen wordt omkleed en met eerbiediging van het vermoeden van onschuld wordt genomen. Het bevel houdt de ontruiming in binnen een termijn van acht dagen vanaf het ogenblik van de kennisgeving bedoeld in paragraaf 2, tweede lid, aan de in het goed aangetroffen personen.
Een proces-verbaal van kennisgeving, bestaand uit een afschrift van het bevel en de datum en het uur van de kennisgeving, wordt opgesteld en in het dossier gevoegd.
§ 2. Het bevel van de procureur des Konings wordt op schrift gesteld en bevat inzonderheid:
1° een omschrijving van de plaats waarop de maatregel betrekking heeft en de vermelding van het adres van het goed dat het voorwerp van het bevel uitmaakt;
2° de feiten en omstandigheden die aanleiding gegeven hebben tot het bevel;
3° de naam, voornamen en woonplaats van de verzoeker met aanduiding van het recht of de titel op het betrokken goed waarop hij zich beroept;
4° de termijn bedoeld in paragraaf 1, vijfde lid;
5° de sancties die de niet-naleving van dit bevel tot ontruiming tot gevolg kunnen hebben, inzonderheid deze bedoeld in artikel 442/1, § 2, van het Strafwetboek;
6° de beroepsmogelijkheid en de termijn waarbinnen dat beroep moet worden ingediend.
Dit bevel wordt op een zichtbare plaats aangeplakt aan het betrokken goed. Een afschrift van het bevel wordt ter kennisgeving overhandigd aan de personen die zich op het moment van de aanplakking in het betrokken goed bevinden. Een afschrift van het bevel wordt via het meest geschikte communicatiemiddel meegedeeld aan de korpschef van de lokale politie van de politiezone waarbinnen het goed waarop het bevel betrekking heeft, gelegen is, alsook aan de houder van het recht of de titel op het betrokken goed en aan het bevoegde Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn.
De procureur des Konings staat in voor de tenuitvoerlegging van het bevel tot ontruiming.
§ 3. Elke persoon die van oordeel is dat zijn rechten geschaad worden door het bevel van de procureur des Konings kan beroep instellen tegen het bevel bij een met redenen omkleed verzoekschrift op tegenspraak neergelegd ter griffie van het vredegerecht van het kanton waarin het betrokken goed gelegen is binnen een termijn van acht dagen te rekenen vanaf de kennisgeving van het bevel door zichtbare aanplakking aan het te ontruimen goed of door de overhandiging van het afschrift, zulks op straffe van verval. Het beroep heeft schorsende werking. Het bevel van de procureur des Konings kan niet ten uitvoer worden gelegd zolang de termijn waarbinnen beroep kan worden ingesteld loopt.
Dit beroep wordt niet geschorst gedurende een strafvordering die geheel of gedeeltelijk op dezelfde feiten is gegrond.
§ 4. Binnen vierentwintig uur na de neerlegging van het verzoekschrift bepaalt de vrederechter de dag en het uur van de zitting waarop de zaak kan worden behandeld. De zitting vindt plaats binnen tien dagen na de neerlegging van het verzoekschrift. In afwijking van artikel 1344octies van het Gerechtelijk Wetboek is geen getuigschrift van woonplaats vereist voor de neerlegging van het verzoekschrift.
Bij gerechtsbrief geeft de griffier onverwijld kennis aan de persoon die beroep instelt tegen het bevel alsook aan de houder van het recht of de titel op het goed van de plaats, de dag en het uur van de zitting. Hij deelt eveneens de dag en het uur van de zitting mee aan de procureur des Konings die het bevel tot ontruiming heeft gegeven. Bij de gerechtsbrief wordt een afschrift van het verzoekschrift gevoegd.
De vrederechter doet uitspraak na de aanwezige partijen te hebben opgeroepen, ten einde hen te horen, alsook te hebben geprobeerd hen te verzoenen. Behoudens andersluidende bepaling verloopt de procedure zoals bepaald in artikel 1344octies van het Gerechtelijk Wetboek. De vrederechter doet uitspraak over de gegrondheid van het bevel tot ontruiming en het recht of de titel waarop men zich beroept. In de uitzonderlijke, ernstige omstandigheden onder meer bedoeld in artikel 1344decies, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, kan de vrederechter bij een met redenen omklede beslissing een langere termijn bepalen dan die waarin het bevel van de procureur des Konings voorziet. Wanneer de titel of het recht toebehoort aan een natuurlijke persoon of een privaatrechtelijke rechtspersoon, mag deze termijn niet meer dan één maand bedragen. Wanneer de titel of het recht toebehoort aan een publiekrechtelijke rechtspersoon, mag deze termijn niet meer dan zes maanden bedragen.
De vrederechter spreekt zich binnen een termijn van tien dagen volgend op de zitting uit.
Tegen de beslissing van de vrederechter staat geen rechtsmiddel open.".
Strafwetboek 2024
Art. 348 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Huisvredebreuk of schending van een bewoonde plaats stelt:
“Huisvredebreuk of schending van een bewoonde plaats is het opzettelijk binnentreden in een door een ander bewoonde woonplaats, huis, appartement, kamer of verblijf, of in de aanhorigheden ervan, dit goed bezetten of erin verblijven zonder toestemming van de bewoners, buiten de gevallen die de wet bepaalt of zonder inachtneming van de vormen die zij voorschrijft.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 2.”
Commentaar:
Onder de gelding van het Sw. 1867 wordt de schending van een woon- of verblijfplaats enerzijds geregeld door artikel 148 van het Strafwetboek 1867 (voor bepaalde ambtenaren) en anderzijds door de artikelen 439 tot 442/1 van het Strafwetboek 1867 (voor particulieren). Deze laatste bepalingen werden onlangs herzien bij de wet van 18 oktober 2017 betreffende het onrechtmatig binnendringen in, bezetten van of verblijven in andermans goed.
In het Sw. 2024 werden deze bepalingen gegroepeerd. De schending van de woonplaats door een ambtenaar wordt immers onder de gelding van het Sw. 1867 op een schijnbaar onlogische wijze bestraft met een lichtere straf (gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en geldboete van zesentwintig euro tot tweehonderd euro) dan de straf die voor particulieren geldt (gevangenisstraf van vijftien dagen tot twee jaar en geldboete van zesentwintig euro tot driehonderd euro). In een dergelijk geval is er echter geen reden om aan te nemen dat de hoedanigheid van ambtenaar een omstandigheid zou vormen die een lagere straf rechtvaardigt, zodat het onderscheid niet zal worden gehandhaafd.”
In de bepaling van 348 Sw. 2024 worden de in de artikelen 439 en 442 van het Strafwetboek 1867 bepaalde misdrijven hernomen.
Het begrip “woonplaats” moet hier worden opgevat in de zin die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens aan dit begrip heeft gegeven in zijn interpretatie van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. Met woonplaats of door artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele vrijheden beschermde plaatsen worden niet-openbare plaatsen en hun aanhorigheden bedoeld, die dienen als huisvesting, (permanente of tijdelijke) verblijfplaats of plaats waar een (natuurlijke of rechtspersoon) persoon activiteiten uitoefent en waar zijn privéleven zich afspeelt.
Omwille van de duidelijkheid wordt in het Sw. 2024 het onlangs geïntroduceerde begrip van een bewoonde plaats (“een door een ander bewoond huis, appartement, kamer of verblijf”) behouden, aangezien de bescherming van de woonplaats alle bewoonde plaatsen omvat, met inbegrip van plaatsen waar een persoon niet gedomicilieerd is en het binnendringen in deze plaatsen door derden, zonder toestemming van de bewoners, strafrechtelijk wordt beteugeld.
De plaatsen moeten permanent, tijdelijk of met tussenpozen worden bewoond door de rechthebbende of met diens toestemming. Het is niet vereist dat de plaatsen permanent bewoond zijn: het binnendringen in een “bewoond” tweede verblijf valt dus onder de strafbaarstelling.
Uiteraard is er geen sprake van een misdrijf wanneer de wet de toegang toestaat tot die plaatsen en wanneer de eventuele vormvoorschriften waarin de wet voorziet worden gerespecteerd (overeenkomstig artikel 12 van Boek I).
Om van een misdrijf te spreken, is het moreel bestanddeel van het opzettelijk handelen vereist. Zo is een persoon die te goeder trouw de plaats binnendringt omdat hij denkt dat hij de wettige huurder is, dus niet strafbaar op grond van deze bepaling.
Aangezien het om een inbreuk op een grondwettelijk beschermd recht gaat, is de voorziene straf een straf van niveau 2.
De poging tot het plegen van het misdrijf is strafbaar op grond van artikel 9 van het Strafwetboek 2024.
Art. 349 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Verzwaarde huisvredebreuk of verzwaarde schending van een bewoonde plaats stelt:
“Huisvredebreuk of schending van een bewoonde plaats wordt bestraft met een straf van niveau 3 wanneer:
1° de feiten werden gepleegd met behulp van bedreiging of geweld;
2° het feit werd gepleegd door zich te beroepen op een vals bevel van het openbaar gezag of door gebruik te maken van de kledij, herkenningstekens, de naam of hoedanigheid van een agent van het openbaar gezag;
3° de dader of een van de daders een wapen bij zich had.”
Commentaar:
“Deze bepaling neemt de verzwarende omstandigheden van artikel 440 van het Strafwetboek 1867ten dele over. Wat betreft het verzwarend bestanddeel dat voortvloeit uit het bezit van een wapen, is het niet langer vereist dat de dader ‘s nachts en met één of meer personen heeft gehandeld.
Zo is de schending van een woonplaats of een bewoonde plaats strafbaar met een straf van niveau 3 wanneer:
1° de feiten werden gepleegd met behulp van bedreiging of geweld;
2° het feit werd gepleegd door zich te beroepen op een vals bevel van het openbaar gezag of door gebruik te maken van de kledij, herkenningstekens, de naam of hoedanigheid van een agent van het openbaar gezag;
3° de dader of een van de daders een wapen bij zich had.”
Klik hier voor een modelverzoekschrift gericht aan de Vrederechter tot uitdrijving wegens bezetting zonder recht of titel
Middels dit model van verzoekschrift kan een eigenaar van een onroerend goed aan de vrederechter verzoeken een persoon uit dit onroerend goed duit te zetten die de woning bezet zonder hiertoe het recht te hebben. Dit kan bijvoorbeeld een persoon zijn met wie hij een relatie had en met wie de relatie verbroken is, dan wel een persoon die destijds huurder was maar die na het einde van de huur in de woning is gebleven of die na het verlaten van de vorige huurder in het pand is gebleven, dan wel een persoon die zich gewoon toegang tot de woning verschaft en er zich blijft ophouden.
Het model bevat een aantal praktische tips en vermeldt de bij te voegen bijlagen om aan de bezetting zonder recht of titel een einde te maken.