Een belangrijk deel van dit werk is te lezen via deze link aangeboden door Google
Witwassen van gelden en kapitalen vormt een hardnekkig probleem en is een bedreiging voor het financieel-economisch gebeuren. Het doel is de illegaal verworven vermogensvoordelen terug in het legale circuit te brengen. Dit gebeurt via ingewikkelde (financiële) mechanismen, zonder een spoor na te laten van de illegale oorsprong.
Dit boek is een referentiewerk voor al wie betrokken is bij de bestrijding van het witwassen van kapitalen en financiering van terrorisme. Het beschrijft uitvoerig de werking van het systeem van witwassen, de typologieën en de methoden om atypische transacties tijdig te kunnen herkennen.
De derde editie behandelt onder meer:
recente wijzigingen aan de anti-witwaswet;
aanpassingen aan de fiscale wetgeving en het Strafwetboek (“fiscale fraude, al dan niet georganiseerd”);
een analyse van meer dan 500 jaarlijkse rapporten van meer dan 50 Financial Intelligence Units betreffende verschillende typologieën en witwasmethoden;
de nieuwe 40 internationale normen van de Financial Action Task Force (FATF) met betrekking tot het witwassen van kapitalen, de financiering van terrorisme en de proliferatie van massavernietigingswapens;
de vierde Europese anti-witwasrichtlijn.
Let wel zie ook Terrorismemisdrijven in het Strafwetboek 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026).
Uittreksel uit het Sw. 2024
Art. 373. Deelname aan een terroristische groep
Deelname aan een terroristische groep is het opzettelijk deelnemen aan enige activiteit van een terroristische groep, onder meer door het verstrekken van gegevens of materiële middelen aan een terroristische groep of door het in enigerlei vorm financieren van enige activiteit van een terroristische groep, terwijl men wist of moest weten dat zijn deelname zou kunnen bijdragen tot het plegen van een misdrijf door de terroristische groep.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 4.
Art. 384. Ter beschikking stellen van gegevens of materiële middelen met het oog op het plegen van een terroristisch misdrijf
Ter beschikking stellen van gegevens of materiële middelen met het oog op het plegen van een terroristisch misdrijf is het, op enigerlei wijze, direct of indirect, verstrekken of inzamelen van gegevens of materiële middelen, daaronder begrepen financiële hulp, met het oogmerk dat deze worden gebruikt of in de wetenschap dat zij, geheel of gedeeltelijk, zullen worden gebruikt, om een misdrijf als bedoeld in de artikelen 371 of 373 tot 383 te plegen of eraan bij te dragen.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 3 wanneer het ter beschikking stellen gelinkt is aan een misdrijf strafbaar met een straf van niveau 4 of lager of niveau 4 wanneer het ter beschikking stellen gelinkt is aan een misdrijf strafbaar met een straf van niveau 5 of meer.
Art. 385. Ter beschikking stellen van gegevens of materiële middelen aan een terroristische persoon
Ter beschikking stellen van gegevens of materiële middelen aan een terroristische persoon is het, op enigerlei wijze, direct of indirect, opzettelijk verstrekken of inzamelen van gegevens of materiële middelen, daaronder begrepen financiële hulp, met het oogmerk dat deze worden gebruikt of in de wetenschap dat zij, geheel of gedeeltelijk, zullen worden gebruikt, door een andere persoon wanneer de persoon die de materiële middelen verstrekt of inzamelt weet dat die andere persoon een misdrijf als bedoeld in artikel 371 pleegt of zal plegen.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 4 wanneer het ter beschikking stellen gelinkt is aan een misdrijf strafbaar met een straf van niveau 4 of lager of niveau 5 wanneer het ter beschikking stellen gelinkt is aan een misdrijf strafbaar met een straf van niveau 5 of meer.
Art. 386. Verzwaard ter beschikking stellen van gegevens of materiële middelen met het oog op het plegen van een terroristisch misdrijf of aan een terroristische persoon
Het ter beschikking stellen van gegevens of materiële middelen met het oog op het plegen van een terroristisch misdrijf of aan een terroristisch persoon wordt bestraft met een straf van niveau 4 wanneer het ter beschikking stellen gelinkt is aan een misdrijf strafbaar met een straf van niveau 4 of lager, of niveau 5 wanneer het ter beschikking stellen gelinkt is aan een misdrijf strafbaar met een straf van niveau 5 of meer, indien het verstrekken of het inzamelen van de gegevens of materiële middelen plaatsvindt met het oogmerk dat ze geheel of gedeeltelijk gebruikt zouden worden door een minderjarige of een persoon in een kwetsbare toestand met het oog op het plegen of het bijdragen tot het plegen van een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 371.
Art. 502 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Witwassen stelt:
“Witwassen is het:
1° opzettelijk verwerven, om niet ontvangen, bewaren, beheren of bezitten van de uit een misdrijf verkregen vermogensvoordelen, van de in de plaats gestelde goederen of waarden of van de inkomsten uit die belegde voordelen terwijl de dader de herkomst van de zaken kende of moest kennen op het ogenblik van de aanvang van deze handelingen, of;
2° omzetten of overdragen van de zaken bedoeld in de bepaling onder 1°, met de bedoeling de illegale herkomst ervan te verbergen of te verdoezelen of een persoon betrokken bij het oorspronkelijk misdrijf te helpen ontkomen aan de rechtsgevolgen van zijn daden, terwijl de dader weet of moest weten dat deze uit een criminele activiteit zijn verkregen, of;
3° opzettelijk verhelen of verhullen van de aard, de oorsprong, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing of de eigendom van de zaken bedoeld in de bepaling onder 1°, terwijl de dader weet of moest weten dat deze uit een criminele activiteit zijn verkregen.
Witwassen bestaat, ook wanneer het misdrijf waaruit de vermogensvoordelen, de in de plaats gestelde goederen of waarden of de inkomsten uit die belegde voordelen voortkomen, in het buitenland is gepleegd en in België niet kan worden vervolgd.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 3.
In afwijking op artikel 52, § 1, tweede lid, kan de rechter als bijkomende straf een geldboete uitspreken van 200 euro tot 2.000.000 euro of van een omvang die verhoogd kan worden tot het equivalente bedrag van de waarde van de witgewassen goederen.
In afwijking op artikel 53, § 2, eerste lid, 1°, worden de zaken die het voorwerp uitmaken van het witwassen verbeurd verklaard, ook al zijn zij geen eigendom van de veroordeelde, onverminderd de rechten die derden kunnen laten gelden op die zaken.”
Commentaar:
Een witwasmisdrijf is net zoals de heling een secundair misdrijf, in die zin dat het misdrijf zich voegt bij een reeds bestaand oorspronkelijk misdrijf dat goederen of vermogensvoordelen heeft verschaft. Het witwasmisdrijf wordt echter steeds meer als een autonoom misdrijf geconcipieerd aangezien de rechtspraak voor een veroordeling op dit vlak niet eist dat de rechtbank het misdrijf identificeert waaruit men de vermogensvoordelen heeft bekomen.
Voor de duidelijkheid maakt het Sw. 2024 een onderscheid tussen enerzijds heling, doelend op de inbezitneming van de goederen die rechtstreeks voortkomen uit het misdrijf, en anderzijds witwassen, dat betrekking heeft op de latere verrichtingen die verband houden met die goederen en met de goederen die daarvan in de plaats zijn gesteld.”
De tekst van artikel 505 van het Strafwetboek 1867 is bijzonder complex en moeilijk leesbaar. Hij heeft aanleiding gegeven tot menige discussie binnen de rechtsleer. In het Sw. 2024 werd de opmaak aanzienlijk te vereenvoudigd, zonder te raken aan de essentie.
Artikel 505, eerste lid, 2°, 3° en 4°, van het Strafwetboek 1867 geeft een opsomming van de gedragingen die strafbaar gesteld worden met betrekking tot activa van illegale herkomst. Die gedragingen moeten de drie categorieën van verrichtingen bestrijken die kenmerkend zijn voor witwassen: de inbreng, de verwerking en de integratie.
Deze drie categorieën worden hernomen in het Sw. 2024, zij het licht anders geformuleerd. Inhoudelijk wordt er niets gewijzigd, alleen wordt de leesbaarheid van het artikel beter.
Hier dient ook opgemerkt te worden dat voor het misdrijf van het witwassen het niet vereist is dat het basismisdrijf in België gepleegd werd of onder de territoriale bevoegdheid van de Belgische rechter valt.
Het misdrijf witwassen bestaat ook, wanneer het misdrijf dat ervan aan de oorsprong ligt in het buitenland gepleegd is en in België niet vervolgd kan worden.
Het moreel bestanddeel van het misdrijf is het algemeen opzet: het bewaren, beheren, verplaatsen, vervreemden of verhelen van activa van delictuele herkomst gebeuren te kwader trouw. Dat is aldus met name het geval wanneer de dader zich bewust onttrokken heeft aan de verplichting tot informatieverstrekking aan de Cel voor financiële informatieverwerking, of in geval van onmiskenbare niet-naleving van de nationale en internationale regels die de opspoorbaarheid van gelden mogelijk maken of bevorderen. Dat kennisbestanddeel omvat ook de zogeheten grove onwetendheid (in het Frans genoemd naar het Latijnse crassus: ruw, massief, onverschoonbaar) over de illegale herkomst van gelden. Wanneer de dader bewust niet wil weten, is hij ook strafbaar. Vandaar de bewoordingen “terwijl deze de herkomst moest kennen”. Het betekent dat hij weet wat hij beweert niet te willen weten of dat hij besef heeft van hetgeen hij beweert niet te weten.
De bepalingen inzake verbeurdverklaring bij witwassen zijn te onderscheiden van het gemeen recht omwille van het feit dat de vermogensvoordelen die rechtstreeks uit het misdrijf zijn verkregen, de goederen en waarden die in de plaats ervan zijn gesteld en de inkomsten uit de belegde voordelen (voorzien door artikel 42, 3° Sw.1867) het voorwerp van het witwassen uitmaken in de zin van artikel 42, 1° Sw. 1867 Dit impliceert dat de verbeurdverklaring van deze witgewassen goederen verplicht is in hoofde van alle daders, mededaders en medeplichtigen en dat de eigendomspremisse vooropgesteld in artikel 42, 1° van het Strafwetboek 1867wordt verlaten.
Bovendien is de strafrechter sedert de inwerkingtreding van de wet van 10 mei 2007 ertoe gehouden de verbeurdverklaring van het voorwerp van het witwasmisdrijf bij equivalent uit te spreken wanneer de zaken niet in het vermogen van de veroordeelde kunnen worden aangetroffen. Aldus komt het geregeld voor dat de witwasser die een louter tussenpersoon is, het zwart geld waarvan hij geen eigenaar is, slechts door zijn handen laat gaan om het daarna door te sluizen naar andere bestemmingen. In deze hypothese kan de verbeurdverklaring bij equivalent de tussenpersoon hard treffen (bijvoorbeeld een derde of een financiële instelling die de kwestieuze operatie heeft uitgevoerd hoewel hij kennis had of moest hebben van de illegale herkomst van de fondsen).
Ten slotte, wanneer het witwasmisdrijf erin bestaat illegale vermogensvoordelen te converteren naar andere goederen, bepaalt het Hof van Cassatie dat het goed dat door de witwasoperatie is verkregen, niet het voorwerp van het misdrijf witwassen uitmaakt, maar een vermogensvoordeel dat voortkomt uit dat misdrijf als bedoeld in artikel 42, 3°, van het Strafwetboek 1867, zodat de verbeurdverklaring van een dergelijk uit het witwasmisdrijf verkregen vermogensvoordeel enkel mogelijk is op grond van de artikelen 42, 3°, en 43bis van het Strafwetboek 1867.
Voorgaande impliceert dat onder de gelding van het Sw. 1867 eenzelfde goed of zijn equivalent het voorwerp kan uitmaken van opeenvolgende verbeurdverklaringen. Ten eerste kan het worden verbeurdverklaard ten titel van vermogensvoordeel rechtstreeks uit het misdrijf verkregen en ten tweede als voorwerp van het witwasmisdrijf. In de hypothese van opeenvolgende witwashandelingen, zou de verbeurdverklaring van het voorwerp van het witwasmisdrijf bij equivalent vervolgens moeten worden uitgesproken in hoofde van alle opeenvolgende daders.
Deze gang van zaken leek voor de wetgever van het Sw. 2024 niet echt verenigbaar te zijn met het reëel karakter dat deze wetgever aan de verbeurdverklaring wenste toe te schrijven en dat ertoe strekt de gevolgen van het misdrijf en het in omloop laten van illegale goederen te doen beëindigen.
Aangezien het evenwel belangrijk is dat de daders van het witwasmisdrijf, en meer bepaald de tussenpersonen bij witwasoperaties, een doeltreffende en afschrikkende vermogensstraf kunnen oplopen, wordt onder de gelding van het Sw. 2024 bepaald dat betrokkenen ten titel van bijkomende straf een geldboete kunnen opgelegd krijgen waarvan de omvang overeenstemt met de drempels onder de gelding van het Sw. 1867 of waarvan de omvang kan worden verhoogd tot het equivalent van de waarde van de witgewassen goederen. In afwijking van de situatie onder de gelding van het Sw. 1867 waar de verbeurdverklaring bij equivalent van het witwasmisdrijf verplicht is in hoofde van alle daders onder voorbehoud van matigingen voorzien in artikel 505, leden 6 en 7 Sw. 1867, heeft de geldboete hier een facultatief karakter en zal zijn omvang binnen de wettelijk vastgestelde grenzen soeverein worden bepaald door de strafrechter.
Uit voorgaande overwegingen volgt dat de regeling inzake verbeurdverklaringen, bedoeld in artikel 53 van Boek I van het Strafwetboek 2024, van toepassing is op het witwasmisdrijf. Aldus komen zowel het voorwerp van de witwaspraktijk als de vermogensvoordelen die verkregen zijn uit het misdrijf in aanmerking voor verbeurdverklaring, met dien verstande dat omwille van het reëel karakter de verbeurdverklaring (rechtstreeks of bij equivalent) van eenzelfde goed slechts één keer kan worden doorgevoerd.
In afwijking op § 2, eerste lid, 1°, van deze bepaling en naar analogie met de situatie onder de gelding van het Sw. 1867 is geen enkele eigendomsvoorwaarde vereist voor de verbeurdverklaring van het voorwerp van de witwaspraktijk (aangezien het gaat om vermogensvoordelen verkregen uit een basismisdrijf, heeft de verbeurdverklaring van het voorwerp van de witwaspraktijk ook het karakter van een beveiligingsmaatregel vermits een einde moet gesteld worden aan de omloop van het “bezoedeld geld”). In dat geval kan iedere derde die beweert recht te hebben op de verbeurd verklaarde zaak dat recht inroepen, zoals bedoeld in artikel 53, § 9, van het nieuwe Boek I Sw. 2024. Dat voorbehoud strekt enkel tot het vrijwaren van de rechten die zij kunnen inroepen op de zaak krachtens hun wettig bezit, maar verbiedt de rechter niet, behoudens de uitoefening van die rechten, het voorwerp van het misdrijf verbeurd te verklaren daar waar het zich bevindt.
De teruggave, aan de malafide derde, van de vermogensvoordelen verkregen uit het misdrijf, van de indeplaatsgestelde goederen en waarden en van de inkomsten uit de belegde voordelen, bedoeld in de artikelen 42, 3°, 43bis en 43quater van het Strafwetboek 1867, wordt alvast uitgesloten. Hij zou immers het recht niet mogen hebben om die goederen terug te vorderen aangezien hij, te kwader trouw zijnde, de delictuele herkomst ervan kende of moest kennen, en tegen hemzelf vervolging zou kunnen of moeten worden ingesteld wegens witwassen.
Wat de bonafide derde betreft, moet daarentegen het onderscheid gemaakt worden tussen degene die in het bezit van het goed gekomen is tegen betaling van een tegenprestatie (bijvoorbeeld de verkoop van een voertuig tegen een prijs betaald met bezoedeld geld) en degene die de zaak om niet of zonder daadwerkelijke tegenprestatie ontvangen heeft. In het eerste geval is het logisch dat de derde in het bezit blijft van het vermogensvoordeel dat verkregen is uit het misdrijf, vermits er een subrogatie tussen de goederen heeft plaatsgevonden: in werkelijkheid, ingevolge de afstand onder bezwarende titel van de vermogensvoordelen die oorspronkelijk het voorwerp van de witwaspraktijk zijn, is er indeplaatsstelling van goederen geweest, waarbij het voorwerp van de verbeurdverklaring betrekking moet hebben op “de goederen en waarden die in de plaats ervan zijn gesteld zijn”. In het tweede geval mag de derde niet in het bezit gelaten worden van het voorwerp van de witwaspraktijk; aangezien de delictuele herkomst ervan gebleken is uit het onderzoek, zal die derde op de hoogte gebracht worden van de situatie zodanig dat iedere verrichting die hij zou doen met betrekking tot die goederen beschouwd moet worden als een daad van witwassen, aangezien de betrokkene niet langer kan volhouden dat hij de herkomst ervan niet kende of niet geacht was die te kennen.
Trouwens, het bezit van witgewassen goederen, met name de vermogensvoordelen die rechtstreeks uit het misdrijf zijn verkregen, de goederen en waarden die in de plaats ervan gesteld en de inkomsten uit de belegde voordelen, moet worden beschouwd als strijdig met de openbare orde in de zin van artikel 70 (met betrekking tot de verbeurdverklaring als beveiligingsmaatregel).
Bijkomende geldboetes werden door de wetgever van het SW. 2024 belangrijk geacht omdat ze tot doel hebben de dader van het misdrijf financieel te straffen in verhouding tot de financiële belangen van het misdrijf. Het is volgens deze wetgever belangrijk om te onthouden dat de geldboete facultatief is. Bovendien kan de de rechter oordelen dat geldboete die wordt vastgesteld op basis van de verwachte of verkregen winst uit het misdrijf, die gebaseerd zal zijn op de commissie die de witwasser ontvangt, ontoereikend blijken wanneer het witwassen om astronomische bedragen gaat. Ook deze geldboete is facultatief.
Ze maken dus deel uit van een reeks sancties die de rechter ter beschikking staan om de rechter in staat te stellen de straf aan te passen aan de hem voorgelegde feiten. Daarnaast is van belang dat ter voorkoming van een te grote cumul van bijkomende geldboeten voor hetzelfde feit, de geldboete kan worden opgelegd in plaats van de bijkomende geldboete wanneer de rechter oordeelt dat het bedrag van deze geldboete voorzien door de wet onvoldoende is.