Uittreksel uit het (nieuw) BW
“Art. 5.263. Conventionele schuldvergelijking
Indien de vereisten voor wettelijke schuldvergelijking niet vervuld zijn, kunnen de partijen overeenkomen dat de schuldvergelijking plaatsheeft. De conventionele schuldvergelijking heeft uitwerking vanaf de wilsovereenstemming of, indien het toekomstige verbintenissen betreft, vanaf hun ontstaan.
Deze schuldvergelijking is tegenwerpelijk aan derden overeenkomstig artikel 5.261 of, in voorkomend geval, overeenkomstig de artikelen 14 en 15 van de wet van 15 december 2004 betreffende de financiële zekerheden.”
Commentaar (bron: Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek)
Art. 5.263 (nieuw) Burgerlijk Wetboek voegt een nieuwe bepaling in betreffende de conventionele schuldvergelijking. Wanneer de wederzijdse verbintenissen niet beantwoorden aan de voorwaarden voor wettelijke schuldvergelijking (bv. wat betreft de opeisbaarheid of de zekerheid), dan kunnen de partijen niettemin steeds overeenkomen om tot schuldvergelijking over te gaan. Op deze grondslag is ook schuldvergelijking tussen meer dan twee partijen mogelijk.
De werking tegenover derden van bedingen inzake conventionele schuldvergelijking wordt geregeld door artikel 5 261 en, in voorkomend geval door de artikelen 14 en 15 van de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden dat voorziet in een afwijkend regime. In essentie komt laatstgenoemde regeling hierop neer dat dergelijke bedingen uitwerking krijgen niettegenstaande beslag, faillissement of andere gevallen van samenloop zonder dat nog vereist is dat er tussen de verbintenissen samenhang voorhanden is. Conventionele schuldvergelijking doorstaat dus iedere samenloop.
Het volstaat dat de verbintenissen bestaan op het tijdstip van de samenloop en dat de overeenkomst voordien is tot stand gekomen. Het vereiste van de samenhang wordt dus niet meer vooropgesteld.
Dit verschil in behandeling met de wettelijke en gerechtelijke schuldvergelijking is verantwoord omdat de partijen door het opnemen van het beding tot conventionele schuldvergelijking, de mogelijkheid tot schuldvergelijking hadden verdisconteerd in hun rechtsverhouding. Derden (meer bepaald schuldeisers van één van de partijen) moeten deze rechtsverhouding nemen zoals zij bestaat tussen de partijen.
zie ook:
Schuldvergelijking en de bepalingen in het (nieuw) BW