§ 1 De inkorting van schenkingen kan niet worden gevraagd door de reservataire erfgenamen die afstand hebben gedaan van de vordering tot inkorting van de desbetreffende schenking, door middel van een eenzijdige verklaring, in de schenkingsakte of naderhand. De artikelen 4.244 tot 4.253 zijn van overeenkomstige toepassing op deze afstand.
De erfgenamen die afstand hebben gedaan van de vordering tot inkorting kunnen geen voordeel meer genieten van de inkorting die door anderen zou worden gevraagd.
§ 2 Niettegenstaande de afstand van de vordering tot inkorting bedoeld in paragraaf 1, wordt de waarde van de goederen die het voorwerp uitmaken van de schenking opgenomen in de rekenboedel bedoeld in artikel 4.153.
De afstand van de vordering tot inkorting kan niet tot gevolg hebben dat de andere giften een grotere inkorting zouden ondergaan dan de inkorting die zij zouden hebben ondergaan bij afwezigheid van dergelijke afstand.
§ 3 De afstand van de vordering tot inkorting heeft, in voorkomend geval, geen gevolgen voor de verplichting tot inbreng van de schenking.