Het eigendomsvermoeden ten voordele van de grondeigenaar geldt ten aanzien van de boven- als de ondergrond. De grondeigenaar wordt ook geacht eigenaar te zijn van constructies die onder zijn perceel aangebracht worden. Dit eigendomsvermoeden ten aanzien van deze ondergrond is echter – net zoals het eigendomsvermoeden ten aanzien van de bovengrond – een weerlegbaar vermoeden.
Tussen de grond en de ondergrond kan bijgevolg eveneens een horizontale eigendomssplitsing tot stand gebracht worden.
De Romeinsrechtelijke regels van de natrekking zijn niet aangepast aan de moderne nutsvoorzieningen in de ondergrond.
Voor de constructies op andermans grond kunnen opstalrechten gelden, gekoppeld aan (wettelijke) erfdienstbaarheden, waarbij hij die de constructie aanbrengt (bv. de operator van nutsvoorzieningen) eigenaar blijft van deze infrastructuur enerzijds en gebruik kan maken van de ondergrond anderzijds. De wettelijke erfdienstbaarheden voor nutsvoorzieningen worden verleend door diverse zeer disparate en niet gecoördineerde regelgeving waarbij wettelijke erfdienstbaarheden worden toegekend, zonder dat onteigening nodig is. Eén en ander is geen ontneming van eigendom maar een wettelijke beperking van het eigendomsrecht middels verklaring van openbaar nut en mits de middels regelgeving opgelegde voorwaarden.
Het onbeperkte eigendomsrecht wordt verder beperkt in het B.W. Artikel 552, derde lid BW bepaalt immers dat rekening gehouden moet worden met “beperkingen voortvloeiende uit de wetten en verordeningen betreffende de mijnen. Die regels betreffen de diepe ondergrond (dieper dan 500 meter). Zie decreet over de diepe ondergrond.
De auteur gaat hierop verder in bespreekt verder de consequenties van het opstalrecht, het accessoire opstalrecht versus het zelfstandig opstalrecht en de verkrijgende verjaring ten aanzien van ondergrondse constructies.
Zie ook de bepalingen van art. 3.61 en 3.62 in het NBW
Art. 3.61. Horizontale omvang van grondeigendom
§ 1. Iedere eigenaar mag in overeenstemming met de wettelijke en reglementaire voorschriften zijn perceel afsluiten tot aan de grens ervan, zonder afbreuk te doen aan de rechten van derden.
De bepalingen inzake de gemene afsluiting worden uitgewerkt in titel 5 inzake burenrelaties.
§ 2. De grenzen van grondeigendom worden in eerste instantie bepaald door verkrijgende verjaring. Bij gebreke hiervan, bepaalt de authentieke akte tot afpaling de perceelsgrens, behoudens later contract die deze wijzigt. Bij gebreke van afpaling, worden de perceelsgrenzen bepaald door de eigendomstitels. Bieden ook deze geen uitsluitsel, dan worden de perceelsgrenzen vastgelegd volgens de toestand van het bezit en de andere feitelijke indiciën, waaronder de feitelijke afsluiting en de kadastrale documenten.
§ 3. Iedere eigenaar of, voor de duurtijd van zijn recht en met tussenkomst van de eigenaar, zakelijk gerechtigde kan de eigenaar van het aanpalende perceel verplichten om tot afpaling tussen de percelen over te gaan. De afpaling kan minnelijk gebeuren, waarbij de grenslijn wordt vastgesteld in een authentieke akte die in de registers van het bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie wordt overgeschreven, en door uitwendige tekens op de percelen wordt aangegeven.
§ 4. Indien er geen akkoord is bereikt binnen drie maanden nadat bij aangetekende zending een uitnodiging tot minnelijke afpaling is verstuurd, kan de afpaling door de meest gerede partij in rechte worden gevorderd, bij tegensprekelijk verzoekschrift. Het vonnis wordt, op verzoek van de meest gerede partij, overgeschreven in de registers van het bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie overeenkomstig artikel 3.30, § 1, 1°.
§ 5. De eigenaars dragen in alle kosten van afpaling voor gelijke delen bij, zonder afbreuk te doen aan de toepassing van de regels inzake buitencontractuele aansprakelijkheid.
Art. 3.62. Grensoverschrijding
§ 1. Indien een bouwwerk ten dele op, boven of onder de grond van de nabuur is gebouwd, kan laatstgenoemde de verwijdering hiervan eisen, behoudens indien deze grensoverschrijding een wettelijke of contractuele titel heeft. Indien de grensoverschrijding al langer dan de termijn voor verkrijgende verjaring bestaat, kan de eigenaar die de grens overschreden heeft een wettelijke titel verkrijgen overeenkomstig artikel 3.27.
Indien bouwwerken boven, op of onder de grond van de nabuur zijn aangebracht op grond van een wettelijke of contractuele titel en een inherent bestanddeel zijn van een bouwwerk dat toebehoort aan de eigenaar die de grens overschreden heeft, behoren ze toe aan deze laatste op grond van natrekking voor de duurtijd van die titel.
§ 2. Bij gebreke van titel, kan de nabuur de verwijdering van het overschrijdende inherente bestanddeel eisen.
Is in dat geval de eigenaar te goeder trouw en zou hij door de wegneming van het overschrijdende gedeelte onevenredig worden benadeeld, dan kan de eigenaar van de aanpalende grond niet de verwijdering eisen. Hij heeft dan de keuze om ofwel een recht van opstal voor de duur van het bestaan van het gebouw toe te kennen ofwel het daartoe benodigde gedeelte van het perceel over te dragen, in beide gevallen tegen schadeloosstelling op grond van ongerechtvaardigde verrijking.
Indien de grensoverschrijding te kwader trouw is, kan de nabuur de verwijdering van het overschrijdende inherente bestanddeel eisen tenzij er noch een omvangrijke inname is noch een potentiële schade is in hoofde van laatstgenoemde. Vordert hij niet de verwijdering, dan is het tweede lid van toepassing.