Noot onder Hof van Beroep Gent, 20/12/2016, RW 2017-2018, 1303
Tegenover de algemeen aanvaarde strekking dat het voorrecht van de onbetaalde verhuurder ingeschreven in art. 20, 1° Hyp.W. zich in principe uitstrekt tot alle goederen die het verhuurde goed stofferen, ook al behoren zij toe aan een derde (Cass. 4 december 2003, RW 2004-05, 623, noot M. E. Storme; E. Dirix en R. De Corte, Zekerheidsrechten in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2006, nr. 258; F. T’Kint, Sûretés, Brussel, Larcier, 2004, nr. 440; Kh. Gent (afd. Dendermonde) 9 januari 2017, RW 2016-17, 1106 wordt in deze bijdrage de vereiste belicht dat de verhuurder te goeder trouw bij de uitoefening van zijn recht te goeder trouw is.
Deze goede trouw van de verhuurder wordt beoordeeld op het ogenblik waarop de goederen in het onroerend goed worden binnengebracht (Cass. 4 december 2003, RW 2004-05, 623, noot M. E. Storme). De auteur verwijst naar rechtspraak warin wordt bevestigd dat de latere kennisname dat deze goederen geen eigendom zijn van de huurder, niet relevant is (Brussel 1 maart 1968, Pas. 1968, II, 161; Brussel 23 januari 1996, JT 1996, 758, noot J.-L. Jaspar; Brussel 13 februari 1996, Res Jur. Imm. 1996, 98).
Een verhuurder is niet te goeder trouw wanneer hij er vooraf op de hoogte werd gesteld dat bepaalde goederen in de huurceel niet aan de huurder toebehoorden (Brussel 29 oktober 1990, JLMB 1991, 938, noot C. Parmentier; H. De Page en R. Dekkers, o.c., nr. 157; F. T’Kint, o.c., nr. 441). Deze kennis kan gegeven worden door de huurder, de cerzekeraar, de curator van een expositie, een verzekeringsmaatschappij, maar kan ook afgeleid worden uit algemeen veronderstelde kennis en gebruiken, zoals in het besproken arrest met betrekking tot de huurder-gallerijhouder.
• Kh. Gent (afd. Dendermonde) 9 januari 2017, RW 2016-17, 1106.
• Rb. Brussel 29 januari 1913, Pas. 1913, III, 83)
• R. Parijs en F. Helsen, «Commentaar bij art. 20, 1o Hyp.W.» in Comm. Voor., Mechelen, Kluwer, 2013, nr. 23;
• V. Sagaert, «Voorrecht van de verhuurder en huurwaarborg» in M. Dambre, B. Hubeau en S. Stijns (eds.), Handboek Algemeen Huurrecht, Brugge, die Keure, 2015, p. 500, nr. 224
• Rb. Brussel 22 juni 1927, BJ 1928, 496, bevestigd door Brussel 27 april 1928, BJ 1928, 496
• Rb. Antwerpen 30 april 1928, Pas. 1930, III, 123; Beslagr. Leuven 6 maart 1973, RW 1973-74, 1553
• Brussel 1 maart 1968, Pas. 1968, II, 161; K. Byttebier, Voorrechten en hypotheken in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2005, nr. 391
• Brussel 29 oktober 1883, Pas. 1883, III, 84
• Rb. Luik 6 januari 1961, JCB 1968, 567, JT 1961, 353, noot
• Kh. Verviers 11 juni 1991, TBH 1992, 338
• Gent 29 juni 1973, RW 1973-74, 2501
Het gebrek aan goede trouw van de verhuurder kan met alle middelen van recht worden bewezen, met inbegrip van vermoedens (H. De Page en R. Dekkers, Traité élémentaire de droit civil Belge, VII, Brussel, Bruylant, 1957, nr. 157).