Wanneer een gerechtsdeurwaarder overgaat tot een uitvoerend beslag op roerende goederen, volgt daarop doorgaans een verdeling van de verkoopopbrengst onder de schuldeisers. Deze verdeling gebeurt naar evenredigheid, tenzij er voorrechten gelden. In een recente zaak werd hierbij discussie gevoerd over het voorrecht van de Schatkist, meer bepaald de ontvanger van registratierechten, en hoe dit zich verhoudt tot de andere samenlopende schuldeisers.
Het voorrecht van de ontvanger van registratierechten is geregeld in artikel 150 van het Registratiewetboek. Dit voorrecht heeft een relatieve werking, wat betekent dat het enkel uitgeoefend kan worden ten aanzien van de begunstigde van het vonnis waarop de registratierechten nog verschuldigd zijn. Het voorrecht geldt dus niet tegen andere schuldeisers in de samenloop: ten aanzien van hen treedt de Schatkist op als een gewone, chirografaire schuldeiser.
Het concrete alhier verder besproken geval draaide rond een verkoopopbrengst van iets meer dan 5.000 euro, waarbij verschillende schuldeisers hun vordering indienden. Een schuldeiser stelde dat het voorrecht van de Schatkist slechts een ‘interne werking’ kon hebben en niet mocht afgaan op het volledige actief, maar enkel op het aandeel van de begunstigde. De rechter volgde dit standpunt. Het voorrecht kan enkel worden uitgeoefend op het bedrag dat aan de begunstigde in de verdeling toekomt. Is dat bedrag ontoereikend of nul, dan heeft het voorrecht geen voorwerp.
Verder werd gewezen op een belangrijke nuance: sinds de opheffing van artikel 35, derde lid van het Registratiewetboek in 2014, is de beperking tot de helft van het bedrag dat de begunstigde ontvangt, opgeheven. Hierdoor is het onderpand van het voorrecht uitgebreid tot het volledige bedrag dat de begunstigde toegewezen krijgt. De rechter volgde dit echter niet en paste ten onrechte nog de oude regeling toe, wat tot een foutieve beperking leidde.
De gerechtsdeurwaarder had in deze verder besproken casus bovendien tijdens de procedure aan de beslagrechter gemeld dat de registratierechten nog verschuldigd waren. Volgens de geldende procedurele regels mag een schuldvordering nog worden aangegeven zolang de verdeling niet definitief is. In dit geval gebeurde dat vóór de definitieve beschikking van de beslagrechter, zodat de aangifte als tijdig moest worden beschouwd.
Tot slot is er ook het afgifteverbod uit artikel 184bis W.Reg.: gerechtsdeurwaarders en ambtenaren van de Deposito- en Consignatiekas mogen geen gelden uitbetalen aan een begunstigde zolang er geen bewijs is dat de registratierechten en boeten zijn voldaan. Dit garandeert een afdwingbare invordering van deze rechten zonder dat de Schatkist zich in de samenloop boven andere schuldeisers hoeft te plaatsen.
Samengevat kan de Schatkist haar voorrecht slechts uitoefenen binnen de grenzen van het aandeel van de begunstigde. Dit voorrecht geldt dus binnen de samenloop, niet erboven. De relatieve werking beschermt andere schuldeisers en voorkomt dat de overheid zich een voorrangspositie toe-eigent buiten de reikwijdte van het toegekende vonnis.