De rechtspraak heeft zich inmiddels uitgesproken over de aanwending van automatische nummerplaatherkenning (ANPR) in de strafvorderlijke bewijsvoering. In de zaak die aanleiding gaf tot het arrest van het hof van beroep te Gent van 25 september 2013, bevestigd door het Hof van Cassatie, werd betwist of ANPR-gegevens konden worden gebruikt nu er geen pictogram aanwezig was dat op camerabewaking wees. Dat verzuim is inderdaad strijdig met de Camerawet van 21 maart 2007, maar de rechter paste de Antigoon-leer toe: bewijsmateriaal dat onregelmatig is verkregen, wordt enkel uitgesloten indien de vormvoorschriften op straffe van nietigheid zijn voorgeschreven, de betrouwbaarheid is aangetast of het gebruik strijdig is met het recht op een eerlijk proces. Het cassatieberoep werd verworpen, wat bevestigt dat de beelden bruikbaar bleven.
Deze toepassing van de Antigoon-toets is belangrijk, omdat ANPR-camera’s een steeds groter aandeel hebben in de handhavings- en opsporingspraktijk. Ze worden ingezet voor onder meer controle op verzekering, inschrijving, technische keuring, diefstal van voertuigen of nummerplaten, maar ook voor retroactieve opsporing.
De wetgever heeft het gebruik van mobiele ANPR-camera’s intussen expliciet geregeld via de wet van 4 april 2014, die de Camerawet aanvulde met de artikelen 7/1 en 7/2. Politiediensten mogen mobiele bewakingscamera’s gebruiken in niet-besloten of publiek toegankelijke besloten plaatsen, met het oog op automatische nummerplaatherkenning. De beslissing daartoe moet worden genomen door een officier van bestuurlijke politie of, in bepaalde gevallen, door de burgemeester. Er gelden meldings- en rapporteringsverplichtingen aan de Privacycommissie (thans de Gegevensbeschermingsautoriteit).
De beelden mogen in real time worden bekeken ter voorkoming van ordeverstoringen en misdrijven, en mogen worden opgenomen om bewijzen te verzamelen van strafbare feiten, schade, overlast of om daders en slachtoffers te identificeren. Beelden die geen bijdrage leveren aan bewijs of identificatie, moeten binnen één maand worden gewist.
Voor vaste ANPR-camera’s bevat artikel 5, § 4 Camerawet gelijkaardige bepalingen. De wet laat het gebruik van de beelden expliciet toe voor de bewijsvoering van misdrijven en voor de opsporing van betrokkenen. Dat maakt dat zowel vaste als mobiele ANPR-camera’s als volwaardig bewijsmiddel kunnen worden aangewend in strafzaken. Enkel wanneer het gebruik ervan een oneerlijk proces zou meebrengen, kan uitsluiting volgen op grond van de Antigoon-leer. De bewijslast daarvoor rust op de verdediging.
Hoewel het koninklijk besluit over de vorm van kennisgeving aan de Privacycommissie nog niet werd genomen, heeft de Commissie een pragmatische werkwijze voorgesteld waarbij politiezones de nodige gegevens kunnen melden via een eenvoudig bericht met vermelding van verantwoordelijke, contactpersoon, gebied, gebruiksperiode, opnamebeleid en finaliteit. De praktijk is daarmee juridisch verankerd en operationeel uitvoerbaar.
De conclusie luidt dat de Belgische rechtspraak het gebruik van ANPR-beelden als bewijs aanvaardt, ook wanneer er vormfouten zijn, zolang de rechten van verdediging en het eerlijk proces niet worden geschonden. De wettelijke basis is intussen volledig uitgewerkt, zodat ANPR-gegevens voortaan structureel deel uitmaken van de strafvorderlijke bewijsvoering.
Besproken arrest:
Het arrest van het hof van beroep waartegen cassatie werd ingesteld zoals hier verder weergegeven, oordeelde dat de onregelmatigheid, die enkel bestaat uit de afwezigheid van pictogrammen, geen op straffe van nietigheid voorgeschreven wetsbepaling schendt noch de betrouwbaarheid van het bewijs aantast. Vervolgens oordeelt het:
letterlijk werd in dit arrest gesteld:
"De onrechtmatigheid heeft in casu een zuiver formeel karakter zonder enige invloed op het fundamenteel recht op het krijgen van een eerlijk proces dat op tegenspraak wordt gevoerd.
Ook de ernst van het misdrijf, namelijk drughandel, overstijgt in sterke mate de begane onrechtmatigheid.
Aan de [eiser] werd de mogelijkheid geboden om de geloofwaardigheid van het bewijs, afkomstig van de camerabeelden, te betwisten. Dit deed hij echter niet, zich enkel beroepend op de afwezigheid van de pictogrammen. Het recht van de verdediging werd ten volle geëerbiedigd."
Het Hof van Cassatie oordeelt dat met die reden het arrest regelmatig is en met redenen omkleed en dat het aldus de beslissing verantwoordt dat de beelden niet als bewijs uit het debat dienen te worden geweerd, naar recht.