Voor zover de handelsagent recht heeft op de uitwinningsvergoeding bepaald in artikel X.18 en het bedrag van deze vergoeding de werkelijk geleden schade niet volledig vergoedt, kan de handelsagent, mits hij de werkelijke omvang van de beweerde schade bewijst, boven deze vergoeding schadeloosstelling verkrijgen ten belope van het verschil tussen het bedrag van de werkelijk geleden schade en het bedrag van die vergoeding (art. X.19 WER, vroeger art. 21 wet handelsagentuurovereenkomst).
Aldus kunnen in aanmerking komen onder meer:
1. kosten, uitgaven en investeringen gemaakt ten behoeve van de handelsagentuur,
2. rentelast van de investeringskredieten,
3. aan het personeel betaalde ontslagvergoedingen,
4. verlies van een (verzekerings)portefeuille,
5. schade door faillissement
6. morele schade, komen aldus in principe in aanmerking voor vergoeding.
Artikel 17, lid 2, a) en b) van de Europese richtlijn handelsagentuur handelt over de klantenvergoeding. Artikel 17, lid 2, c) van de richtlijn luidt vervolgens letterlijk: "De toekenning van deze vergoeding laat het recht van de handelsagent om schadevergoeding te vorderen onverlet." Ook artikel 17, lid 3 handelt over het recht van de handelsagent op herstel van het nadeel dat hem als gevolg van de beëindiging van zijn betrekkingen met de principaal wordt berokkend.
In het arrest "Quenon" stelt het Europees Hof van Justitie dat "artikel 17, lid 2 van de richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling waarin is bepaald dat de handelsagent bij de beëindiging van de agentuurovereenkomst zowel recht heeft op een klantenvergoeding van maximaal een jaar beloning als op bijkomende schadevergoeding wanneer die vergoeding de werkelijk geleden schade niet volledig dekt, voor zover een dergelijke regeling er niet toe leidt dat de agent tweemaal een vergoeding ontvangt voor het verlies van provisies door de verbreking van die overeenkomst".
Deze aanvullende schadevergoeding moet derhalve betrekking hebben op andere schade dan de door de klantenvergoeding vergoede schade. Dit volgt zowel uit de bewoordingen van artikel 17, lid 2 van de richtlijn als uit haar opzet.
Uit het gebruik van verschillende begrippen voor de twee elementen van het stelsel van klantenvergoeding zoals neergelegd in artikel 17, lid 2 van de richtlijn, namelijk 'vergoeding' en 'schadevergoeding', de omstandigheid dat deze schadevergoeding aanvullend en facultatief is, en de verschillende mate van harmonisatie die de richtlijn met betrekking tot deze twee elementen beoogt, volgt immers dat de schadeloosstelling van de handelsagent door schadevergoeding enkel betrekking kan hebben op andere schade dan de door de klantenvergoeding vergoede schade. Anders zou het in artikel 17, lid 2 onder b) van de richtlijn neergelegde plafond voor het bedrag van de vergoeding worden omzeild.
De vordering van schadevergoeding op basis van artikel 17, lid 2 onder c) van de richtlijn moet dus betrekking hebben op andere schade dan de door de klantenvergoeding gedekte schade.
Artikel 17, lid 2 onder c) van de richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat voor de toekenning van schadevergoeding niet vereist is dat een aan de principaal toerekenbare fout wordt aangetoond, die in oorzakelijk verband staat met de beweerde schade, maar wel dat de beweerde schade verschilt van de door de klantenvergoeding vergoede schade.
De bijkomende schadevergoeding heeft dus betrekking op alle schade die de handelsagent lijdt omdat de handelsagentuurovereenkomst eindigt, met uitzondering van de cliënteelschade.
De bijkomende schadevergoeding die gevorderd wordt, moet een afzonderlijk voorwerp hebben, anders dan de schade die geleden wordt door het verlies van cliënteel, en, hiermee samenhangend, door de derving van de zaken die de agent in de toekomst met dat cliënteel had kunnen realiseren en de vergoedingen die hij eruit had kunnen verwerven.
De voorbereidende werken van de Belgische wet handelsagentuurovereenkomst bepalen dat de bijkomende schadevergoeding bedoeld in artikel 21, slechts in "bepaalde uitzonderlijke gevallen" (sic) verschuldigd kan zijn (Parl.St. Senaat, B.Z. 1991-92, 19 mei 1992, nr. 355-1, p. 20).
Bovendien dient vermeden te worden dat door de toekenning van al te ruime schadevergoedingen, het recht van de principaal om de overeenkomst op elk ogenblik eenzijdig te beëindigen in het gedrang komt. Meer concreet, nu het Hof van Justitie oordeelt dat de aanspraak op de bijkomende vergoeding geen fout van de principaal veronderstelt, moet vermeden worden dat vergoeding van alle schade overcompenserend is en de agent prikkels zou geven om overmatig te investeren, engagementen op lange termijn aan te gaan en/of zich tot zware opzeggingsvergoedingen te verbinden.