De Pandemiewet laat toe om maatregelen van bestuurlijke politie te nemen om een epidemische noodsituatie te beheersen.
De Pandemiewet dient om een adequate rechtsgrond te geven aan het crisisbeheer, op een wijze die «de opgedane ervaringen en geleerde lessen» integreert.
De Pandemiewet vereist in de eerste plaats dat de Koning de epidemische noodsituatie afkondigt dit besluit enkel kan worden genomen na overleg in de Ministerraad, advies van de minister bevoegd voor Volksgezondheid, en een risico-analyse (art. 3, § 1). Die analyse komt toe aan de evaluatiecel bestaande uit de specialisten en wetenschappers van alle betrokken departementen, voorgezeten door een vertegenwoordiger van het departement van Volksgezondheid, die vervolgens kan beslissen welke deskundigen of instellingen er nog deel van moeten uitmaken. De Risk Assessment Group en de Risk Management Group zouden daarin een belangrijke rol spelen.
De wetenschappelijke gegevens die aan de basis liggen van de afkondiging, moeten aan de voorzitter van de Kamer worden meegedeeld en publiek worden gemaakt. Daaruit moet blijken dat een «infectueus agens»
1) de gezondheid van een groot aantal personen in België ernstig aantast of kan aantasten,
2) een daadwerkelijke of potentiële impact heeft op het gezondheidszorgsysteem en
3) een coördinatie en beheer op nationaal niveau daardoor noodzakelijk is.
Om aannemelijk te maken dat sprake is van een epidemische noodsituatie, wordt bovendien verwezen naar de Wereldgezondheidsorganisatie of de Europese Commissie die de situatie «desgevallend» als zodanig hebben erkend.
Het Parlement moet het afkondigingsbesluit bekrachtigen binnen een termijn van vijftien dagen vanaf zijn inwerkingtreding. De afkondiging telt telkens voor maximaal drie maanden, en elke verlenging moet opnieuw bekrachtigd worden. Bij gebreke daaraan treedt het besluit buiten werking.
Maatregelen die aldus kunnen genomen worden:
1) beperkingen op het grensverkeer;
2) het beperken van de toegang of het sluiten van inrichtingen die publiek ontvangen of van samenkomstplaatsen;
3) het regelen, beperken of verbieden van de verkoop of het gebruik van bepaalde goederen en dienste;
4) het regelen, beperken of verbieden van samenscholingen;
5) het beperken of verbieden van verplaatsingen;
6) het vastleggen van de voorwaarden inzake arbeidsorganisatie, onder voorbehoud van de maatregelen genomen in toepassing van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;
7) het opstellen van een lijst van handelszaken, private en publieke bedrijven en diensten die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de vitale belangen van de Natie en de essentiële behoeften van de bevolking, die om die reden hun activiteiten geheel of gedeeltelijk moeten verderzetten; en
8) het «bepalen van maatregelen» om de verspreiding van het virus dat verantwoordelijk is voor de epidemische noodsituatie te beteugelen.
Deze maatregelen mogen enkel als doel hebben «de gevolgen van de epidemische noodsituatie te voorkomen of te beperken», en moeten daartoe evenredig zijn. De wet geeft hierbij een bijzondere procedurele invulling aan het evenredigheidsbeginsel. De wet vereist deskundig advies vanuit, onder meer, het vlak van de grondrechten, economie en mentale gezondheid. De maatregelen kunnen voor maximaal drie maanden worden aangenomen, en telkens voor maximaal dezelfde termijn worden verlengd.
De maatregelen kunnen enkel tot stand komen na overleg binnen «de bevoegde organen in het kader van het crisisbeheer.
Voor de tekst van de
wet van 14 augustus 2021 betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie (
pandemiewet) zie deze link.
Zie P. Popelier, Vijf na twaalf en prematuur. De Pandemiewet in het licht van het voorbije en toekomstige crisisbeheer, RW 2021-2022, 431.