Wanneer, blijkt dat misdrijven die reeds het voorwerp waren van een in kracht van gewijsde gegane beslissing en andere feiten die bewezen zijn en bij de strafrechter, te dezen het Hof, aanhangig zijn en die aan die beslissing voorafgaan, samen de opeenvolgende en voortgezette uitvoering zijn van eenzelfde misdadig opzet, dient de strafrechter met toepassing van art. 65, tweede lid Sw. bij de straftoemeting rekening te houden met de reeds uitgesproken straffen. Indien de eerdere bestraffing een voldoende bestraffing blijkt in te houden voor alle misdrijven samen, verwijst de strafrechter in zijn beslissing naar die reeds uitgesproken straffen, ook al zou op de bij hem aanhangige feiten een zwaardere misdrijfkwalificatie staan dan op die van de reeds eerder bestrafte misdrijven.
Deze bepaling is ook van toepassing op de strafrechter in hoger beroep die slechts over de straftoemeting dient te oordelen omdat de schuldvraag, door de beperking van de beroepsgrieven, bij hem niet aanhangig is in de zin van art. 210, tweede lid Sv. De omstandigheid dat de grieven in hoger beroep louter betrekking hebben op de straftoemeting en niet op de schuld van de beklaagde aan de enige telastlegging, die aldus definitief bewezen werd verklaard in het beroepen vonnis, is in dit verband dan ook niet relevant.
De voormelde bepaling laat echter niet toe dat de strafrechter zich bij de beoordeling van de bij hem aanhangige feiten zou beperken met te verwijzen naar de eerder opgelegde bestraffing wanneer deze, ingevolge de vastgestelde eenheid van opzet met de feiten waarover hij dient te oordelen, geen wettige bestraffing zou inhouden voor het geheel van de aldus bestrafte misdrijven.
Art. 65, tweede lid Sw. is ook van toepassing op de strafrechter in hoger beroep die slechts over de straftoemeting dient te oordelen omdat de schuldvraag, door de beperking van de beroepsgrieven, bij hem niet aanhangig is in de zin van art. 210, tweede lid Sv. De omstandigheid dat de grieven in hoger beroep louter betrekking hebben op de straftoemeting en niet op de schuld van de beklaagde aan de enige telastlegging, die definitief bewezen werd verklaard in het beroepen vonnis, is in dit verband dan ook niet relevant.