Samenvatting
Geen enkele vrijheid is absoluut. ook de vrijheid van godsdienst dient afgewogen tegenover andere vrijheden en rechten.
Zowel het recht op godsdienstvrijheid vervat in artikel 10 van het Handvest is geïncorporeerd in de EU, als het dierenwelzijn, is geïncorporeerd in de EU. Dit laatste via artikel 13 VWEU dat teruggaat op Protocol (nr. 33) betreffende de bescherming en het welzijn van dieren (1997)
Het Protocol nr. 33 zorgt voor een codificering met de erkenning van dieren als ‘voelende wezens’.
artikel 13 VWEU is opgenomen in het eerste deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, in titel II, waarin het gaat over de algemene beginselen. Aldus heeft dierenwelzijn een soort van semi-constitutionele status. Artikel 13 VWEU bevat een integratiebepaling, waarbij het de rechtsdomeinen specificeert waar zowel de Lidstaten als de Unie dierenwelzijn ten volle in rekening moeten brengen bij het uitstippelen van het beleid.
Anderzijds is dierenwelzijn, geen Europese geharmoniseerde bevoegdheid en wordt dit in eerste instantie aan de lidstaten overgelaten.
De EU kan indirect toch harmoniserend optreden vanuit een dierenwelzijnsoogpunt. Dit op basis van gedeelde bevoegdheden die inhouden dat zowel de Unie als de lidstaten wetgevend kunnen optreden en juridische bindende handelingen kunnen stellen (art. 2 § 2 VWEU). Het subsidiariteitsbeginsel (art. 5 VEU42) bepaalt op welk niveau, Europees of nationaal, moet worden opgetreden. Dit betekent dat de Unie alleen dierenwelzijnsreguleringen kan opstellen als ze daarvoor het beste geplaatst is en enkel onrechtstreeks op grond van bijvoorbeeld de gedeelde bevoegdheid inzake het visserijbeleid.
Door de laatste zin van artikel 13 VWEU wordt de bevoegdheid van de EU getemperd door het algemeen principe van integratie van dierenwelzijn in het beleid door de eis van verenigbaarheid met betrekking tot ‘godsdienstige riten, culture tradities en regionaal erfgoed’. Hierdoor kunnen zelfs extreem dieronvriendelijke praktijken zoals hanengevechten, stierengevechten, de productie van foie gras…, in stand worden gehouden.
Het Hof van Justitie erkent in dit arrest de bescherming van dierenwelzijn als een een legitiem doel van algemeen belang zoals door de Unie beschermd.
Het hof dient dan ook uitspraak te doen over de het dierenwelzijn af te wegen versus godsdienstvrijheid zoals gewaarborgd door artikel 10 van het Handvest en nader uitgewerkt in verordening nr. 1099/2009.
Het Hof oordeelt in dit arrest dat het Vlaams decreet inhoudende verbod op ritueel slachten, wel degelijk het recht van joden en moslims om vrijelijk hun godsdienst te belijden, zoals gewaarborgd door artikel 10 lid 1 van het Handvest, beperkt.
Na het toepassen van de margin of appreciation-doctrine en na het aftoetsen van het evenredigheidsbeginsel belsuit het Hof besluit het Vlaams verbod als een gerechtvaardigde en evenredige beperking op de godsdienstvrijheid kan gekwalificeerd.
Conform artikel 52 lid 1 van het Handvest kunnen beperkingen op de uitoefening van de daarin erkende rechten en vrijheden slechts bij wet kunnen worden ingevoerd, met eerbieding van de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden en met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel aan die rechten en vrijheden en voor zover zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
De beperking van de uitoefening van het recht om vrijelijk zijn godsdienst te belijden is onderworpen aan 6 voorwaarden:
Eerste voorwaarde:
Een beperking van de uitoefening van het recht om vrijelijk zijn godsdienst te belijden, slechts bij wet (of decreet van het gewest) worden ingesteld.
Tweede voorwaarde
Een beperking van de uitoefening van het recht om vrijelijk zijn godsdienst te belijden moet in overeenstemming zijn met de ‘wezenlijke inhoud’ van het recht op godsdienstvrijheid zoals verankerd in artikel 10 van het Handvest. De beperking mag de dus de godsdeinstvrijheid niet uithollen.
Het wezenlijk recht op godsdienstvrijheid blijft door de beperking gerespecteerd doordat het voorschrift van omkeerbare bedwelming voor het ritueel slachten beperkt blijft tot één aspect van de specifieke rituele daad van het slachten en de rituele slacht als zodanig niet verboden is.
Derde voorwaarde
Een beperking van de uitoefening van het recht om vrijelijk zijn godsdienst te belijden dient te gebeuren met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel.
Het Hof houdt hierbij onder der andere rekening met het wetenschappelijk onderzoek dat door de Vlaamse wetgever werd uitgevoerd. Bij electronarcose, een omkeerbare niet-lethale bedwelmingsmethode, sterft het dier uitsluitend als gevolg van het bloedverlies, op voorwaarde dat het dier onmiddellijk na bedwelming wordt gekeeld. Zoals de verordening nr. 1099/2009 voorschrijft moet bij voorkeur gebruik worden gemaakt van de optimale geoorloofde methode voor het doden, om de dieren vermijdbare pijn, spanning of lijden te besparen wanneer het dankzij de aanzienlijke wetenschappelijke vooruitgang mogelijk is hun lijden bij het doden te verminderen.
Het aanreiken van omkeerbare bedwelming als alternatief voor het onverdoofd ritueel slachten, kan dus als evenredig worden gezien in het licht van de ‘optimale geoorloofde methode’. Bovendien geldt het Vlaams verbod enkel voor het grondgebied waarvoor het decreet geldt en verhindert of verbiedt dit niet de invoer uit een derde land van producten van dierlijke oorsprong van (onverdoofd) ritueel geslachte dieren.
Ter bescherming van het dierenwelzijn, kunnen technische voorwaarden of eisen die erop gericht zijn het lijden van dieren bij het doden zo veel mogelijk te beperken, worden verbonden aan slachtingen voor religieuze doeleinden
Vierde voorwaarde
Een beperking van de uitoefening van het recht om vrijelijk zijn godsdienst te belijden moet beantwoorden aan een doelstelling van algemeen belang, namelijk dierenwelzijnsmotieven. De bescherming van het dierenwelzijn is immers een door de Unie erkende doelstelling van algemeen belang is.
Vijfde voorwaarde
Een beperking van de uitoefening van het recht om vrijelijk zijn godsdienst te belijden moet voldoen aan het criterium van de noodzakelijkheid van de maatregel.
Een wetenschappelijke ondersteuning kan deze noodzaak aantonen. Het Hof merkt hierbij op dat er wetenschappelijke consensus bestaat over het feit dat voorafgaande bedwelming de beste manier is om het lijden van dieren bij het doden te verminderen.
De nationale beleidsmakers hebben een ruime beoordelingsmarge moet worden toegekend in het bepalen of en in hoeverre een beperking van het recht voor eenieder om zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen ‘noodzakelijk’ is.
Naargelang de nationale perceptie van elke lidstaat tegenover dierenwelzijn, uitgebreidere voorschriften voor dierenwelzijn zijn toegelaten dan die welke op het niveau van de Unie zijn overeengekomen, op voorwaarde dat de werking van de interne markt niet in het gedrang kom.
Zesde voorwaarde:
Een beperking van de uitoefening van het recht om vrijelijk zijn godsdienst te belijden moet moet getoetst aan de teleologische interpretatie van het Handvest . Het Hof stipuleert: “[H]et Handvest [is], net als het EVRM, een levend instrument dat moet worden geïnterpreteerd in het licht van de huidige levensomstandigheden en de opvattingen die vandaag de dag in democratische staten heersen, zodat er rekening moet worden gehouden met de ontwikkeling van de waarden en opvattingen in de lidstaten, zowel op maatschappelijk als op normatief gebied.
zie Elien Verniers en Geert Van Hoorick, Godsdienstvrijheid versus dierenwelzijn Over het mijlpaalarrest van het Hof van Justitie aangaande het ritueel slachten, NjW 2021, 470