Dat een onroerend goed destijds in de huwgemeenschap werd ingebracht doet geen afbreuk aan de plicht tot betaling van een woonstvergoeding.
Door de inbreng wordt de huwgemeenschap (al heeft deze geen eigen rechtspersoonlijkheid) immers eigenaar van het onroerend goed.
Ook bepalingen van het huwelijkscontract kunnen hieraan geen afbreuk doen.
De woonstvergoeding loopt in de regel slechts zolang de deelgenoot het exclusieve gebruik en genot heeft.
Het is immers precies dit exclusief gebruik dat de vergoeding rechtvaardigt aan de onverdeeldheid.
Artikel 577-2, § 5, eerste lid BW bepaalt dat de mede-eigenaar recht heeft op het gebruik en het genot van de gemeenschappelijke zaak, overeenkomstig haar bestemming en in zover dit met het recht van zijn deelgenoten verenigbaar is.
Hieruit volgt dat in beginsel de deelgenoot die alleen het onverdeelde goed heeft gebruikt en het exclusief genot ervan heeft gehad, een vergoeding verschuldigd is aan de andere deelgenoten in verhouding tot hun aandeel in de opbrengstwaarde (i.e. de huurwaarde) van dit goed.
De ex-echtgenoot/deelgenoot die niet langer het exclusief genot en gebruik heeft van het onverdeelde goed moet dit ook expliciet en nadrukkelijk melden aan de andere deelgenoot, opdat deze hetzij zelf zijn intrek zou kunnen nemen in dit goed, hetzij in de mogelijkheid zou verkeren (al dan niet in gezamenlijk overleg) om dit goed te laten renderen (verhuren, ... ), dan wel te gelde te maken.
In die zin is, mede gelet op de goede trouw die de relaties tussen partijen zou moeten beheersen, de verhuis door een deelgenoot tijdens de procedure van gerechtelijke vereffening en verdeling een kennisgevingsplichtig rechtsfeit. De kennisgevingsplicht geldt als een Obliegenheit, d.i. een last die bij niet-naleving leidt tot een inkrimping of verwerking van rechten, wat maakt dat verzuim aan deze plicht een verlies van rechten impliceert, ten deze vertaald in het langer verschuldigd zijn van de woonstvergoeding.
Het alhier besproken arrest stelt verder dat de rekening-courantschuld bij de vennootschap waarvan enkel één van de echtgenoten aandeelhouder is, een gemeenschappelijke schuld is, aangezien in casu niet bewezen was dat zij eigen is aan de echtgenoot-aandeelhouder (art. 1408 in fi ne BW). “Dat de man(exclusieve) eigenaar is van de betreffende aandelen in de vennootschap” en “dat de vrouw in voormelde vennootschap nooit aandeelhouder was, nooit enig bestuursmandaat heeft uitgeoefend en niet bij machte was om deze vennootschap betalingen te laten doen in haar opdracht, c.q. de bewuste debetverrichtingen blijkbaar zijn gebeurd onder de bestuursverantwoordelijkheid van de man” is niet relevant.