De classificatie van informatie, documenten of gegevens, materieel, materialen of stoffen, in welke vorm ook, zoals voorzien in de wet van 11 december 1998 «betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen bestaat uit drie niveaus: zeer geheim, geheim, vertrouwelijk.
Het niveau zeer geheim wordt toegekend wanneer de niet-geëigende aanwending buitengewoon ernstige schade kan toebrengen aan een van de belangen bedoeld in artikel 3.
Het niveau geheim wordt toegekend wanneer de niet-geëigende aanwending ernstige schade kan toebrengen aan een van de belangen bedoeld in artikel 3.
Het niveau vertrouwelijk wordt toegekend wanneer de niet-geëigende aanwending schade kan toebrengen aan een van de belangen bedoeld in artikel 3.
De hiervoor bedoelde aanwending omvat onder meer de kennisname, het bezit, de bewaring, het gebruik, de verwerking, de mededeling, de verspreiding, de reproductie, de overzending of het vervoer.
Het classificatieniveau wordt bepaald volgens de inhoud.
Er mag, per te classificeren geheel, slechts één algemeen classificatieniveau worden aangebracht. De classificatie van het geheel heeft ten minste hetzelfde niveau als het hoogste classificatieniveau van de samenstellende delen. In voorkomend geval kan een hoger algemeen classificatieniveau worden toegekend dan die van elk van de verschillende delen waaruit het geheel is samengesteld.
De overheid of de persoon, aangewezen ter uitvoering van artikel 7, die heeft beslist over de classificatie, beslist over de herziening of de opheffing ervan.»
Met betrekking tot de toegang tot geclassificeerd materiaal, luidt artikel 8, eerste lid, van de wet op de classificatie:
«Niemand heeft toegang tot geclassificeerde informatie, documenten of gegevens, materieel, materialen of stoffen, tenzij hij houder is van een overeenstemmende veiligheidsmachtiging en voor zover de kennisname en de toegang noodzakelijk zijn voor de uitoefening van zijn functie of zijn opdracht, onverminderd de eigen bevoegdheden van de gerechtelijke overheden, die van de Cel voor financiële informatieverwerking en die van de leden van het beroepsorgaan zoals bedoeld in de wet van 11 december 1998 tot oprichting van een beroepsorgaan inzake veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen.»
Artikel 26, § 1, van de wet op de classificatie luidt:
«De wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur is niet van toepassing op informatie, documenten of gegevens, materieel, materialen of stoffen, in welke vorm ook, die met toepassing van de bepalingen van deze wet geclassificeerd zijn.»
Deze bepaling is opgenomen in de wet op de classificatie bij amendement, waarvan de verantwoording luidt, voor zoveel als hier van belang (Parl.St. Kamer 1996-97, nr. 1193/8, 6):
«Art. 6, § 1 van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur verplicht de overheid tot een belangenafweging wanneer zij een vraag om inzage, uitleg of mededeling in afschrift wenst af te wijzen, bijvoorbeeld omdat het belang van de openbaarheid niet opweegt tegen de bescherming van «de openbare orde, de veiligheid of de verdediging van het land». Een dergelijke belangenafweging is uiteraard overbodig zo het gaat om reeds geclassificeerde informatie, documenten of gegevens, materieel, materialen of stoffen. In dergelijk[e] gevallen is de bescherming tegen openbaarmaking in principe gerechtvaardigd door de classificatie zelf en niet op grond van een «belangenafweging», zoals bedoeld in het bovenvermeld art. 6, § 1, na classificatie.
Het volstaat niet die uitzonderingsgrond op abstracte wijze in te roepen om de openbaarmaking te weigeren. Vereist is dat concreet wordt nagegaan of de openbaarmaking op het ogenblik dat ze wordt gevraagd daadwerkelijk afbreuk doet aan de bescherming van de in artikel 6, § 2, 4°, WOB bedoelde belangen.
Als beoordeling in concreto volstaat evenwel dat de in artikel 6, § 2, 4°, WOB bedoelde belangen door openbaarmaking zouden worden aangetast, de vaststelling dat het bedoelde document in een classificatieniveau is ondergebracht en er een beschermingsniveau aan is toegekend waardoor de «toegang» tot het document met toepassing van artikel 8 van de wet op de classificatie is voorbehouden aan wie «houder is van een overeenstemmende veiligheidsmachtiging en voor zover de kennisname en de toegang noodzakelijk zijn voor de uitoefening van zijn functie of zijn opdracht».
Uit de beslissing tot classificatie - die aan de in geding zijnde vraag tot openbaarmaking is voorafgegaan, anders dan verzoeker suggereert daaraan dus vreemd is en die met eigen waarborgen is omringd - volgt immers dat openbaarmaking van de documenten «daadwerkelijk afbreuk doet aan de bescherming van de in artikel 6, § 2, 4°, WOB bedoelde belangen», omdat een classificatie blijkens artikel 4 van de wet op de classificatie noodzakelijk impliceert dat niet-geëigende aanwending van het document «schade kan toebrengen aan een van de belangen bedoeld in artikel 3 [van dezelfde wet]».
De wet op de classificatie en de WOB zijn categorisch: als een document is geclassificeerd, ontsnapt het aan openbaarmaking aangevraagd op grond van de WOB. De procedures om op grond van de WOB openbaarmaking te verkrijgen, kunnen dan ook niet oneigenlijk worden gebruikt om de al dan niet terechte classificatie door de Raad van State te laten beoordelen en de Raad van State vermag niet in het kader van een geschil over de openbaarheidswetgeving de classificatie waartoe nu eenmaal is beslist, ongedaan te maken.
De wetgever heeft geoordeeld dat een andere weg moet worden bewandeld indien een rechtzoekende meent benadeeld te zijn door de aanwending van geclassificeerde documenten of de classificatie ervan op zich. Hiervoor is een belangrijke taak weggelegd voor het Vast Comité I (voluit: het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten) in de wet van 18 juli 1991 «tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse».
Dit Vast Comité I «behandelt [...] de klachten en aangiften die het ontvangt betreffende de werking, het optreden, het handelen of het nalaten te handelen van de inlichtingendiensten» en het «behandelt eveneens de verzoeken met betrekking tot de verwerkingen van persoonsgegevens door de inlichtingendiensten en hun verwerkers»:
«Het besluit van het Vast Comité I om geen gevolg te geven aan een klacht, aangifte of een verzoek en om het onderzoek af te sluiten, wordt gemotiveerd en schriftelijk ter kennis gebracht van de partij die de klacht of het verzoek heeft ingediend of de aangifte heeft gedaan.
In geval van afsluiten van het onderzoek wordt in de kennisgeving het resultaat van het onderzoek in algemene bewoordingen meegedeeld behalve voor onderzoeken met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens door de inlichtingendiensten en hun verwerkers, waar het Vast Comité I enkel antwoordt dat de nodige verificaties werden verricht.» (artikel 34 van de wet van 18 juli 1991)
Artikel 51/1 van dezelfde wet somt de bevoegdheden op van het Vast Comité I als gegevensbeschermingsautoriteit. Het mag, onder meer «op verzoek van elke betrokkene» optreden en, onder meer, «de betrokken dienst of diens verwerker [...] gelasten om een verwerking in overeenstemming te brengen met de bepalingen van de reglementering inzake de verwerking van persoonsgegevens» en «het rectificeren of wissen van persoonsgegevens [...] gelasten».
Artikel 79 van de wet van 30 juli 2018 «betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens» verleent elke betrokkene eveneens het recht te vragen om zijn onjuiste persoonsgegevens te laten verbeteren of verwijderen.
Hiermee is dus helemaal niet gezegd dat het uitgesloten is dat de Raad van State of een andere rechter in het kader van een geschil dat hem wordt voorgelegd, genoopt wordt om de overlegging van een geclassificeerd document te bevelen - bijvoorbeeld om de wettigheid van administratieve beslissingen te beoordelen. Ook de beslissingen van het Vast Comité I kunnen in voorkomend geval, zoals elk overheidsoptreden, onderworpen zijn aan de beoordeling van de rechter en, eveneens in voorkomend geval, aanleiding geven tot neerlegging van geclassificeerde stukken.
Het nieuwe [artikel] geldt als een bij wet ingestelde geheimhoudingsverplichting conform art. 6, § 2, tweede lid van de wet van 11 april 1994 dat stelt dat een aangezochte overheid de vraag om inzage, uitleg of mededeling afwijst wanneer de openbaarmaking van het bestuursdocument afbreuk doet aan een bij wet ingestelde geheimhoudingsverplichting.»