De verheerlijking van terrorisme en de vernedering van de slachtoffers ervan zijn als dusdanig niet strafbaar naar Belgisch recht, ook al kan de rechter die gedragingen betrekken bij een onderzoek naar het bewezen zijn van het door artikel 140, § 1, en § 1/1, Sw. 1867 bedoelde misdrijf. Die gedragingen kunnen slechts een door art. 140bis Sw. bedoeld misdrijf opleveren mits is voldaan aan de vereisten van bijzonder opzet en risico.
Let wel zie ook
Terrorismemisdrijven in het Strafwetboek 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026).
Art. 376 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Aanzetten tot het plegen van terroristische misdrijven en verheerlijken van terrorisme stelt:
“Aanzetten tot het plegen van terroristische misdrijven is, onverminderd de toepassing van de artikelen 373, 374 en 375, het verspreiden of anderszins publiekelijk ter beschikking stellen van een boodschap met het oogmerk aan te zetten tot het plegen van één van de in de artikelen 371 en 382, bedoelde misdrijven, met uitzondering van het in artikel 371, § 3, 6°, bedoelde misdrijf, indien dergelijk gedrag, ongeacht of het al dan niet rechtstreeks aanstuurt op het plegen van terroristische misdrijven, het risico oplevert dat één of meer van deze misdrijven mogelijk worden gepleegd.
Verheerlijken van terrorisme is het in het openbaar, ontkennen, schromelijk minimaliseren, pogen te rechtvaardigen of goedkeuren van een van de in de artikelen 371 en 382 bedoelde misdrijven, met uitzondering van het in artikel 371, § 3, 6°, bedoelde misdrijf, wanneer dit gedrag een ernstig en reëel gevaar oplevert dat een of meer van deze misdrijven mogelijk worden gepleegd en het gedrag met dat oogmerk werd gepleegd.
Deze misdrijven worden bestraft met een straf van niveau 3 wanneer zij betrekking hebben op een terroristisch misdrijf strafbaar met een straf van niveau 2 of meer of niveau 4 wanneer zij betrekking hebben op een terroristisch misdrijf strafbaar met een straf van niveau 5 of meer.”
Commentaar:
Deze bepaling neemt ten eerste de strafbaarstelling over voor het aanzetten tot het plegen van terroristische misdrijven zoals voorzien in artikel 140bis van het Sw. 1867.
Er moet evenwel rekening gehouden worden met het arrest van het Grondwettelijk Hof van 15 maart 2018 (arrest nr. 31/2018), dat artikel 2, 3° vernietigt van de wet van 3 augustus 2016 houdende diverse bepalingen ter bestrijding van terrorisme. Art. 376 Sw. 2024 neemt dan ook in het wetsartikel opnieuw de woorden op “indien dergelijk gedrag, ongeacht of het al dan niet rechtstreeks aanstuurt op het plegen van terroristische misdrijven, het risico oplevert dat één of meer van deze misdrijven mogelijk worden gepleegd”.
Het moreel bestanddeel van het misdrijf vereist een bijzonder opzet, namelijk het oogmerk aan te zetten tot het plegen van één van de in de artikelen 374 en 385 Sw. 2024, bedoelde misdrijven, met uitzondering van het in artikel 374, § 3, 6°, Sw. 2024 bepaalde misdrijf.
Daarnaast heeft het Sw. 2024 het verheerlijken van terrorisme specifiek in het Strafwetboek omschreven.
Om geen afbreuk te doen aan de vrijheid van meningsuiting, die een essentiële pijler van onze democratische samenleving is, wordt die strafbaarstelling strikt afgebakend. Enerzijds moet het ontkennen, schromelijk minimaliseren, trachten te rechtvaardigen of goedkeuren van een terroristisch misdrijf in het openbaar worden gepleegd (waarbij verwezen kan worden naar de definitie voorzien in artikel 79, 21° Sw. 2024). Anderzijds moet dat gedrag een ernstig en reëel risico opleveren dat een of meer van die misdrijven mogelijk worden gepleegd. Dat risico zal in concreto door de rechter worden vastgesteld naargelang de dader, de ontvanger, de aard van de boodschap en de context waarin de boodschap is geformuleerd.
In het Sw. 2024 werd voor het misdrijf verheerlijken van terrorisme hetzelfde moreel element hernomen als in het misdrijf dat betrekking heeft op het aanzetten tot het plegen van terroristische misdrijven.
Deze misdrijven worden bestraft met een straf van niveau 3 wanneer zij betrekking hebben op een terroristisch misdrijf strafbaar met een straf van niveau 2 of meer of niveau 4 wanneer zij betrekking hebben op een terroristisch misdrijf strafbaar met een straf van niveau 5 of meer.
Art. 377 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Aanzetten tot het plegen van terroristische misdrijven en verheerlijken van terrorisme ten aanzien van een minderjarige of een persoon in een kwetsbare toestand stelt:
“Het aanzetten tot het plegen van terroristische misdrijven en het verheerlijken van terrorisme worden bestraft met een straf van niveau 5 wanneer zij zich specifiek richten tot een minderjarige of een persoon in een kwetsbare toestand.”
Commentaar:
Art. 377 Sw. 2024 gaat verder dan de richtlijn voor de toepassing van verzwarende omstandigheden (art. 15.4 van de richtlijn) en voorziet ook in een verhoging van de straffen wanneer het verspreiden of het op een andere manier ter beschikking stellen aan het publiek van een bericht met de bedoeling aan te zetten tot het plegen van een terroristisch misdrijf zich specifiek richt op minderjarigen of personen in een kwetsbare toestand. De term “specifiek” heeft niet de betekenis van “exclusief”. Het verspreide bericht moet van zodanige aard zijn dat het met name minderjarigen/kwetsbare personen treft. Het zou bijvoorbeeld propagandabeelden met minderjarigen of jongvolwassen kunnen betreffen. Dit soort berichten zijn tot iedereen gericht maar zullen veeleer minderjarigen aantrekken.
Het aanzetten tot het plegen van terroristische misdrijven en het verheerlijken van terrorisme worden bijgevolg gestraft met een straf van niveau 5 indien zij zich specifiek richten tot een minderjarige of een persoon in een kwetsbare toestand.