Artikel 34bis, § 3, van het Vlaamse Decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996 (hierna: Heffingsdecreet), bepaalt: "Voor de ongeschikt- en/ of onbewoonbaarheden, zoals bedoeld in artikel 15 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode en artikel 34 van dit decreet, wordt het registratieattest samen met het besluit tot ongeschikt- en/of onbewoonbaarverklaring van de burgemeester opgestuurd. Tegen dit besluit tot ongeschikt- en/of onbewoonbaarverklaring van de burgemeester en het registratieattest samen, kan beroep warden ingediend bij de Vlaamse Regering, zoals bedoeld in artikel 15, § 3, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode".
Artikel 15, § 3, eerste lid, van het Decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, zoals te dezen van toepassing, bepaalt: "Tegen de beslissing of het stilzitten van de burgemeester kan beroep worden aangetekend bij de Vlaamse regering binnen dertig dagen volgend op de betekening van de beslissing, respectievelijk het verstrijken van de termijn, vermeld in § 2".
De beslissingen genomen op het beroep tegen de registratie kunnen, evenals deze genomen op het bezwaar tegen de heffing krachtens artikel 559, eerste lid, 32°, van het Gerechtelijk wetboek voor de rechtbank van eerste aanleg worden aangevochten.
Krachtens artikel 1385undecies, eerste lid, van het Gerechtelijk wetboek wordt de vordering inzake die geschillen slechts toegelaten indien de eiser voorafgaandelijk het door of krachtens de wet georganiseerde administratief beroep heeft ingesteld.
Ingevolge deze laatste bepaling is een rechterlijk beroep slechts toelaatbaar wanneer eerst het verplicht administratief beroep dat door of krachtens de wet wordt georganiseerd, is uitgeput. Zo niet kan de fiscale administratie de exceptie van onontvankelijkheid omisso medio, d.w.z. wegens niet-uitputting van het ter beschikking staande administratief beroep, opwerpen. Er kan met andere woorden geen ontvankelijke vordering voor de rechtbank van eerste aanleg worden gebracht, zonder de voorafgaande administratieve procedure te doorlopen.
De mogelijkheid de registratie aan te vechten op grond van artikel 34bis, § 3, van het Heffingsdecreet en artikel 569, eerste lid, 32°, Gerechtelijk wetboek sluit uit dat wanneer, zoals te dezen, de heffingsplichtige die mogelijkheid niet benut heeft, het hof dat op grond van artikel 39, § 2, van het Heffingsdecreet en artikel 569, eerste lid, 32°, van het Gerechtelijk wetboek kennis neemt van het tegen de heffing ingediende bezwaar, nog uitspraak doet over de wettigheid van de registratie op grond waarvan de heffing is vastgesteld (cfr. en vgl. Cass. 17 mei 2013, AR F.12.0093.N, beschikbaar op www.cass.be, aangaande de mogelijkheid de registratie van een onroerend goed in de inventaris van de leegstaande bedrijfsruimten aan te vechten).
De oplossing inzake bedrijfsruimten geldt ook voor woningen/gebouwen.
De parlementaire voorbereiding van het Decreet van 7 mei 2004 houdende wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996 en van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, wat betreft de bestrijding van de leegstand en verkrotting en onbewoonbaarheid van gebouwen en/of woningen, maakt immers een duidelijk onderscheid tussen enerzijds de procedure tot betwisting van de registratie van een goed in de inventaris, en anderzijds de procedure tot betwisting van de heffing: "Op het ogenblik dat iemand een aanslagbiljet ontvangt en de houder van het zakelijk recht niet akkoord kan gaan met de berekening van de heffing, bestaat de mogelijkheid tot het indienen van een bezwaarschrift, maar enkel nog tegen het fiscale luik van de heffing. Een beroep instellen tegen de inventarisatie is dan niet meer mogelijk, vermits de periode van administratief beroep allang verstreken is" (Verslag namens de Commissie voor binnenlandse aangelegenheden, huisvesting en stedelijk beleid bij het voorstel van decreet houdende wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996, wat betreft de bestrijding van de leegstand en verkrotting en onbewoonbaarheid van gebouwen en/of woningen, Parl. St. VI. Parl. 2002-03,1678/6, 5).
Door aanvoering van een precedent in de rechtspraak tot staving van een uitlegging van een decreet, verleent het hof aan dat precedent niet de draagwijdte van een algemene en als regel geldende beschikking in de zin van artikel 6 van het Gerechtelijk wetboek.
( ... )
Het beroep van artikel 34bis, § 3, van het Heffingsdecreet is bovendien "een door of krachtens de wet georganiseerd administratief beroep" in de zin van voormeld artikel 1385undecies, eerste lid, van het Gerechtelijk wetboek. Vooreerst gaat het om een procedure strekkende tot een administratieve herbeoordeling van een genomen beslissing. Verder is de procedure ook georganiseerd, en gaat het geenszins om een louter informeel willig of hiërarchisch beroep. En tenslotte is het georganiseerd door of krachtens de wet, waarbij de term "wet" in een ruime betekenis dient begrepen te worden en dus ook decreten en ordonnanties omvat.
De omstandigheid dat het Heffingsdecreet in zijn artikel 34bis, § 3, bepaalt dat een beroep "kan" worden ingediend, impliceert geenszins dat het hier niet zou gaan over een verplicht administratief beroep.
Uiteraard kan de decreetgever de heffingsplichtige niet verplichten een beroep in te dienen. Indien deze laatste evenwel beslist om dat toch te doen, dient hij daartoe verplicht de in artikel 34bis, § 3, van het Heffingsdecreet bepaalde procedure te volgen.
Voorafgaande opmerking: Gewijzigde wetgeving:
Decreet van 14 oktober 2016 houdend wijziging van diverse decreten met betrekking tot wonen;
Decreet van 23 december 2016 houdende diverse fiscale bepalingen en bepalingen omtrent de invordering van neit-fiscale schuldvorderingen
Rechtsleer: Tom Vandromme, Heffing op krotwoningen grotendeels naar gemeenten overgeheveld, Juristenkrant, 8 februari 2017, p.5.