Volgens artikel 24, eerste lid, Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering is de verjaring van de strafvordering geschorst wanneer de wet dit bepaalt of wanneer er een wettelijk beletsel bestaat dat de instelling of de uitoefening van de strafvordering verhindert.
Artikel 3, 1°, COVID-KB nr. 3 van 9 april 2020 bepaalt dat voor een termijn gelijk aan de in artikel 1, eerste en derde lid, bedoelde periode, aangevuld met een maand, de verjaringstermijnen van de strafvordering voorzien voor de misdrijven van het Strafwetboek en voor de misdrijven van de bijzondere wetten worden geschorst. De einddatum van de in artikel 1, eerste lid, COVID-KB nr. 3 van 9 april 2020 bepaalde periode kan bij toepassing van het derde lid van dat artikel worden aangepast door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
Artikel 23 COVID-KB nr. 3 van 9 april 2020 bepaalt dat het besluit in werking treedt op de dag van publicatie ervan. Het besluit werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 9 april 2020.
De einddatum van de in artikel 1, eerste lid, COVID-KB nr. 3 van 9 april 2020 bepaalde periode werd aangepast bij artikel 1, a), van het koninklijk besluit van 28 april 2020 tot verlenging van de maatregelen genomen bij het koninklijk besluit nr. 3 van 9 april 2020 houdende diverse bepalingen inzake strafprocedure en uitvoering van straffen en maatregelen in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 (hierna KB Verlenging van 9 april 2020) en bij artikel 1, a), van het koninklijk besluit van 13 mei 2020 tot verlenging van de maatregelen genomen bij het koninklijk besluit nr. 3 van 9 april 2020 houdende diverse bepalingen inzake strafprocedure en uitvoering van straffen en maatregelen in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 (hierna KB Verlenging van 13 mei 2020). Het COVID-KB nr. 3 van 9 april 2020, het KB Verlenging van 28 april 2020 en het KB Verlenging van 13 mei 2020 werden, overeenkomstig artikel 7 van de wet van 27 maart 2020 die machtiging verleent aan de Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 (II), bekrachtigd bij artikel 4 van de wet van 24 december 2020 tot bekrachtiging van de koninklijke besluiten genomen met toepassing van de wet van 27 maart 2020 die machtiging verleent aan de Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 (II).
Uit die bepalingen blijkt dat de verjaring van de strafvordering is geschorst in de periode van 18 maart 2020 tot en met 17 juli 2020, dit is gedurende de in artikel 1, eerste lid, COVID-KB nr. 3 van 9 april 2020 bedoelde periode van 18 maart 2020 tot en met 17 juni 2020, aangevuld met een maand.
Het recht om de strafvordering uit te oefenen ontstaat door het plegen van het als misdrijf omschreven feit. Hieruit volgt dat de verjaring van de strafvordering niet eerder kan beginnen te lopen dan vanaf het plegen van dat feit en in voorkomend geval slechts vanaf dat ogenblik kan worden geschorst.
De schorsing van de verjaring van de strafvordering gedurende de in artikel 1, eerste lid, COVID-KB nr. 3 van 9 april 2020 bedoelde periode is van toepassing op de strafvordering met betrekking tot misdrijven die werden gepleegd vóór de aanvang van die periode, in zoverre de verjaring niet was bereikt vóór de inwerkingtreding van het COVID-KB nr. 3 van 9 april 2020. Met betrekking tot misdrijven die werden gepleegd tijdens die periode is de verjaring van de strafvordering bij toepassing van diezelfde bepaling eveneens geschorst, zij het slechts vanaf de datum van het misdrijf tot de einddatum van die periode.
Let wel Nieuwe regelgeving gewijzigd art. 21 voorafgaande titel wetboek strafvordering: zie Nieuwe regels verjaring strafvordering sinds 28 april 2024.