1. Overeenkomstig art. 1315 BW en art. 870 Ger.W. draagt elke partij de bewijslast van de fouten die zij aan de andere partij verwijt. In zover een partij aan de andere partij specifieke overtredingen van het Wegverkeersreglement ten laste legt, dient zij het bewijs te leveren van elk van de bestanddelen van dit misdrijf, alsook van de toerekenbaarheid van het misdrijf aan de beweerde aansprakelijke partij en het feit dat het morele element van het misdrijf bij die partij aanwezig is. Dit impliceert dat zij tevens het bewijs moet leveren dat de eventueel door de andere partij ingeroepen rechtvaardigingsgronden, waaraan enig geloof kan worden gehecht, niet bestaan.
Het moet gaan om een vaststaand bewijs, waarbij de partij die de bewijslast draagt er zich niet toe kan beperken aan te tonen dat de feiten waarschijnlijk voorkomen, waaruit volgt dat de onzekerheid of de blijvende twijfel in het nadeel uitvalt van degene die de bewijslast draagt.
Het door een partij te leveren bewijs kan bovendien niet uitsluitend worden gestoeld op de eigen louter eenzijdige verklaringen, indien deze niet gestaafd worden door andere gegevens of vermoedens, nu dit niet behoort tot de bewijsmiddelen die door art. 1316 BW op limitatieve wijze worden opgesomd.
2. Opdat de aansprakelijkheid van de bewaker van een dier op grond van art. 1385 BW zou vaststaan, dienen de appellanten als benadeelden in concreto te bewijzen dat er tussen de gedraging van het paard en de hen berokkende schade een causaal verband bestaat.
Het causaal verband tussen de schade en de gedraging van het paard van de verzekerde van de geïntimeerde wordt als zodanig niet betwist.
3. Hoewel art. 1385 BW een wettelijk en niet weerlegbaar vermoeden van schuld aan de door een dier veroorzaakte schade instelt ten laste van de eigenaar van dat dier of ten laste van degene die zich ervan bedient terwijl hij het in gebruik heeft, sluit dat artikel niet uit dat die aansprakelijkheid vervalt bij gebrek aan oorzakelijk verband, met name wanneer het dier zich niet abnormaal noch onvoorzienbaar heeft gedragen en een fout van het slachtoffer de schade heeft veroorzaakt, waardoor elke mogelijke fout van de eigenaar of bewaarder als oorzaak van de schade wordt uitgeschakeld. De bewaker kan zich met andere woorden aan de aansprakelijkheid onttrekken door het bewijs te leveren van een reden van vrijstelling, te weten de fout van het slachtoffer die het schadelijk gedrag van het dier heeft uitgelokt.
De bewijslast van het feit dat de aansprakelijkheid voor de schadeverwekkende daad van het dier uitgesloten was door de fout van de getroffene zelf, rust op de eigenaar of de bewaarder van het dier zelf.