De verbeurdverklaring (bepaald in artikel 43, eerste lid, van het Strafwetboek) is een door de Belgische strafwet opgelegd leed als bijkomende straf als sanctie voor een door de strafwet verboden gedraging, die het eigendomsrecht ontneemt ten aanzien van de zaken die hebben gediend om een misdaad of een wanbedrijf te plegen, naast het ontnemen van de voordelen uit het misdrijf en de voordelen die hiervan in de plaats zijn gekomen. Deze straf was in de oude versie van de wetsbepaling ongrondwettelijk wanneer die straf dermate afbreuk doet aan de financiële toestand van de persoon aan wie ze is opgelegd zodat ze een schending van het eigendomsrecht inhoudt. (Deze bepaling werd inmiddels aangepast).
Artikel 43, eerste lid, tweede zin, Strafwetboek, zoals gewijzigd door artikel 19 van de wet van 18 maart 2018 houdende wijzigingen van diverse bepalingen van het strafrecht, de strafvordering en het gerechtelijk recht, bepaalt dat de verbeurdverklaring van zaken die hebben gediend of waren bestemd tot het plegen van de misdaad of het wanbedrijf wordt uitgesproken, behoudens wanneer dit tot gevolg zou hebben dat de veroordeelde aan een onredelijk zware straf zou worden onderworpen.
Ook de bijzondere regeling van de verbeurdverklaring in drugzaken werd door het Grondwettelijk Hof reeds ongrondwettelijk bevonden (Zie GwH 3 april 2014, nr. 65/2014, BS 23 mei 2014 (ed. 2), 40971 (uittreksel), NJW 2014, afl. 307, 645, noot E. VANDEBROEK en T.Strafr. 2014, afl. 4, 244, noot T. DECAIGNY; T. DECAIGNY, “Bijzondere regeling verbeurdverklaring in drugszaken is ongrondwettig”, Juristenkrant 23 april 2014, afl. 288, 2. ).
Naar internationaal recht moet elke straf in evenredigheid zijn met het beoogde doel. De wet laat België aldus niet langer toe om de buitensporige financiële last die de bijzondere verbeurdverklaring met zich kan meebrengen, toe te passen.
Wanneer de rechter rekening houdende met de financiële toestand van een slachtoffer een straf kan opleggen die lager ligt dan het minimum, dient hij zich ook te onthouden van straffen die in wanverhouding staan met de financiële toestand van de dader.
Artikel 1. van het Eerste
Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. (Bescherming van eigendom) stelt:
Alle natuurlijke of rechtspersonen hebben recht op het ongestoord genot van hun eigendom. Niemand zal van zijn eigendom worden beroofd behalve in het algemeen belang en met inachtneming van de voorwaarden neergelegd in de wet en in de algemene beginselen van het internationaal recht.De voorgaande bepalingen zullen echter op geen enkele wijze het recht aantasten dat een Staat heeft om die wetten toe te passen welke hij noodzakelijk oordeelt om toezicht uit te oefenen op het gebruik van eigendom in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen en boeten te verzekeren.Wanneer een wapen dat gediend heeft om een misdrijf te plegen in beslag genomen en verbeurd verklaard wordt wringt zulks niet met het recht op eigendom.
Anders wordt het wanneer de verbeurdverklaring op vergaande wijze ingrijpt in de financiële toestand van de veroordeelde. Wil onze verbeurdverklaring binnen de wettelijke internationale norm blijven dan dient de balans gemaakt tussen de bescherming van de maatschappij enerzijds en het recht op eigendom anderzijds. Hierbij spelen onder meer mee:
- de houding van de eigenaar,
- de aard en ernst van het misdrijf
- het verband tussen de goederen en de inbreuk die plaatsvond.
- de ernst van de maatregel
- de mogelijkheid voor de betrokkenen om de disproportionaliteit of onredelijkheid van de overheidsinmenging aan te vechten.
Vaak brengt de verbeurdverklaring een volledige vermogensvernietiging met zich mee. Niet voor niets wordt gesproken van strafrechtelijke kaalpluk. Welnu één en ander is niet alleen strijdig met onze grondwet (art. 17) maar ook met de internationale rechtsregels die de algemene verbeurdverklaring (net zoals in art. 17 G.W.) verbieden. (EHRM 11 januari 2007, Mamidakis/Griekenland, § 44-48; EHRM 26 februari 2009, Grifhorst/Frankrijk en EHRM 9 juli 2009, Moon/Frankrijk).
De rechterflank van ons politiek bestel liet art. 52 SUO-wet wijzigen waardoor voor feiten gepleegd vanaf 18 april 2014 de verplichte verbeurdverklaring niet meer in evenwicht kon gebracht worden met de vermogensgevolgen doordat de voorwaardelijke verplichte verbeurdverklaring die voorheen met uitstel kon worden verleend, vanaf toen effectief diende uitgesproken. Deze gedachte vanuit de overweging dat een misdrijf nooit mag lonen, onverminderd andere rechten en belangen.
Weliswaar kan facultatieve verbeurdverklaring worden gematigd, maar niet de verplichte verbeurdverklaring.
Het grondwettelijk hof oordeelde dat de afwezigheid van beoordelingsvrijheid van de bodemrechter om disproportionele verbeurdverklaring verplichte verbeurdverklaring de bepaling ongrondwettelijk maakt.
De wettelijke bepalingen inzake de verbeurdverklaring kunnen volgens de interpretatie van dit arrest ook zo worden gelezen dat het proportionaliteitsbeginsel ook dient toegepast bij de verplichte verbeurdverklaring.
De wetgever is door de wet van 18 maart 2018 tegemoet gekomen aan de door het Grondwettelijk Hof bij arrest nr. 12/2017 van 9 februari 2017 vastgestelde schending door artikel 43, eerste lid, Strafwetboek van de artikelen 10 en 11 Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 1 Eerste Aanvullend Protocol EVRM, in zoverre het de rechter verplicht de verbeurdverklaring uit te spreken van een zaak die heeft gediend om een misdaad of een wanbedrijf te plegen, wanneer die straf dermate afbreuk doet aan de financiële toestand van de persoon aan wie ze is opgelegd dat ze een miskenning inhoudt van het eigendomsrecht.
Artikel 43, eerste lid, tweede zin, Strafwetboek, zoals gewijzigd door artikel 19 van de wet van 18 maart 2018 houdende wijzigingen van diverse bepalingen van het strafrecht, de strafvordering en het gerechtelijk recht, bepaalt nu dat de verbeurdverklaring van zaken die hebben gediend of waren bestemd tot het plegen van de misdaad of het wanbedrijf wordt uitgesproken, behoudens wanneer dit tot gevolg zou hebben dat de veroordeelde aan een onredelijk zware straf zou worden onderworpen.
Ook als de rechter de internering beveelt, is hij in beginsel verplicht de bijzondere verbeurdverklaring uit te spreken van een zaak die heeft gediend of was bestemd om een misdaad of een wanbedrijf te plegen. Hij mag die bijzondere verbeurdverklaring evenwel niet uitspreken indien de verbeurdverklaring tot gevolg zou hebben dat daardoor aan de veroordeelde een onredelijk zware straf wordt opgelegd.
De rechter oordeelt onaantastbaar of het bevelen van de bijzondere verbeurdverklaring van een zaak die heeft gediend of was bestemd om een misdaad of een wanbedrijf te plegen tot gevolg dat heeft dat hij daardoor aan de veroordeelde een onredelijk zware straf oplegt. Bij die beoordeling kan de rechter onder meer rekening houden met de aard en de zwaarwichtigheid van het bewezen verklaarde misdrijf, de nagestreefde verrijking, de rol van de veroordeelde bij de feiten, zijn persoonlijkheid en zijn vermogenstoestand, zonder dat het noodzakelijk is dat hij al die toetsingscriteria in zijn beoordeling betrekt.
De rechter dient enkel uitdrukkelijk vast te stellen dat hij door het uitspreken van de bijzondere verbeurdverklaring van een zaak die heeft gediend of was bestemd om een misdaad of een wanbedrijf te plegen geen onredelijk zware straf oplegt, indien hij daartoe door de veroordeelde wordt uitgenodigd. Het komt ook de veroordeelde toe de gegevens aan te reiken die de rechter in staat moeten stellen die beoordeling te maken.