Een handtekening plaatsen onder een tekst, waarbij de ondertekenaar zich ertoe verbond om een bepaalde geldsom te betalen, maakt nog geen rechtsgeldig bewijs uit van een schuldbekentenis («eenzijdige verbintenis tot betaling van een geldsom»), in zoverre de som waartoe de ondertekenaar zich verbonden heeft niet voluit handgeschreven is door de schuldenaar. De omstandigheid dat het document het opschrift draagt leenovereenkomst verandert dit niet.
Niettegenstaande de vormvereisten van toepassing zijn voor eenzijdige verbintenissen tot betaling van een geldsom, als bedoeld in artikel 8.21 BW (artikel 1326 oud BW), niet werden nageleefd , dient anderzijds evenwel opgemerkt dat voormeld stuk kwalificeert als begin van bewijs door geschrift, aangezien dit geschrift:
Voormeld begin van bewijs door geschrift kan dan door een aantal andere bewijsmiddelen, die kunnen kwalificeren als feitelijke vermoedens, onder meer de (partiële) uitvoering die de schuldenaar geeft aan de overeenkomst, door reeds een gedeelte van de (in de akte overeengekomen en onderschreven/aangegane) schuld af te lossen en bijvoorbeeld in te gaan op het verzoek van de schuldeiser om de maandelijkse afbetalingen te verhogen.
Afgezien van de voormelde overwegingen, geldt de uitvoering van een overeenkomst niet alleen als een bekrachtiging van de overeenkomst, maar bovendien en vooral ook als een buitengerechtelijke bekentenis, met dwingende bewijswaarde.
Van een begin van bewijs door geschrift is er sprake indien dit wordt opgesteld op het tijdstip van de totstandkoming van de overeenkomst (begrepen als negotium); de bekentenis.
Wanneer het gebrekkig geschrift dateert uit de uitvoeringsfase van de overeenkomst, die per definitie dateert van na het totstandkomen van de overeenkomst betreft het geschrift eerder het instrumentum waarbij een reeds bestaande schuld middels een financiële regeling wordt uitgewerkt. Dit is onder meer het geval bij een vaststellingsovereenkomst.
Bij een vaststellingsovereenkomst verbinden partijen zich tegenover elkaar, ter beëindiging of ter voorkoming van een onzekerheid of een geschil over wat tussen hen rechtens geldt, tot een vaststelling daarvan, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken.
Vaststellingsovereenkomsten wijzigen desgevallend ook de (eerdere) materieelrechtelijke verhoudingen tussen partijen: een dergelijke overeenkomst berust op een eigen oorzaak, die volledig geabstraheerd wordt van de voorheen bestaande rechtsverhouding.
De vaststellingsovereenkomst fixeert op conventionele manier de juridische waarheid. Door een vaststellingsovereenkomst is een tegenbewijs niet meer mogelijk: in de regel kan men niet meer bewijzen dat de in de vaststellingsovereenkomst gefixeerde juridische waarheid afwijkt van de werkelijkheid.
De essentie van dergelijke (onbenoemde) overeenkomsten bestaat er in dat partijen hun contractvrijheid aanwenden om, aan de hand van een conventionele beslissing, een (virtueel en al dan niet mogelijk toekomstig) conflict op te lossen: die conventionele vaststelling beoogt het definitieve einde van het conflict te zijn en bepaalt de inhoud van de verbintenissen die partijen met elkaar aangaan.