Tijdens het openbaar onderzoek kunnen de eigenaars van de betrokken onroerende goederen een verzoek tot zelfrealisatie indienen. Dit houdt in dat de eigenaars een voorstel om zelf de onteigeningsdoelstelling te realiseren, kunnen indienen bij de onteigenende instantie. Die mogelijkheid past in het kader van de doelstellingen van de decreetgever, in het bijzonder het versnellen van de realisatie van onteigeningsprojecten, met respect voor de belangen van de onteigenden. Wanneer de eigenaars bereid en in staat zijn om het onteigeningsdoel zelf te realiseren, binnen de termijnen en volgens de voorwaarden die de onteigenende overheid bepaalt, is het immers niet langer noodzakelijk om te onteigenen:
«Indien het onteigeningsdoel door de eigenaars zelf gerealiseerd kan worden en deze in staat en bereid zijn om dit doel te realiseren op de wijze die de overheid voor ogen had, dan is er geen sprake van onteigeningsnoodzaak. De onteigeningsnoodzaak en de daaruit voortvloeiende mogelijkheid van zelfrealisatie is er immers op gericht de rechtspositie van de eigenaar die ongewild met een onteigeningsnoodzaak wordt geconfronteerd, te beschermen. Dit neemt niet weg dat via de zelfrealisatie eveneens het onteigeningsdoel moet gerealiseerd worden, binnen de termijnen en volgens de voorwaarden zoals door de overheid bepaald. Essentieel is dat een onteigening pas noodzakelijk kan zijn wanneer andere oplossingen - in redelijkheid bekeken - ontoereikend zijn, hetgeen onder meer inhoudt dat er slechts tot onteigening kan worden overgegaan indien het onteigeningsdoel niet kan worden gerealiseerd op privaat initiatief....
Het recht om een verzoek tot zelfrealisatie in te dienen impliceert niet het recht om zelf te realiseren. Dit zal slechts het geval zijn indien de verzoeker tijdens het openbaar onderzoek meldt dat hij tot zelfrealisatie wil overgaan en hij op voldoende wijze aantoont dat aan alle voorwaarden voor zelfrealisatie is voldaan. De overheid dient immers over voldoende garanties te beschikken dat de eigenaar daadwerkelijk overgaat tot realisatie van het onteigeningsdoel op de wijze en binnen de termijn zoals door de overheid vastgesteld. Uit de rechtspraak van de Raad van State volgt dat een verzoek tot zelfrealisatie mag worden afgewezen indien het verzoek geen bewijsstukken bevat die aantonen dat men effectief over de mogelijkheid beschikt om tot zelfrealisatie over te gaan.
Met deze bepaling wordt [aangegeven] dat zelfrealisatie in principe pas mogelijk is indien aan alle in deze bepaling vermelde voorwaarden wordt voldaan».
De procedure met betrekking tot het verzoek tot zelfrealisatie wordt geregeld in de artikelen 24 tot 27 van het Onteigeningsdecreet:
«Art. 24. § 1. Een eigenaar van een onroerend goed of houder van een zakelijk recht met toepassing van artikel 4 dat opgenomen is in een voorlopig onteigeningsbesluit, kan voor dat onroerend goed tijdens het openbaar onderzoek een verzoek tot zelfrealisatie indienen bij de onteigenende instantie.
§ 2. De onteigenende instantie kan dit verzoek inwilligen als cumulatief aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1° de verzoeker is aantoonbaar in staat om de beoogde doelstelling van algemeen nut te realiseren;
2° de verzoeker is aantoonbaar bereid om de beoogde doelstelling van algemeen nut te realiseren;
3° de verzoeker is aantoonbaar bereid en in staat om de doelstelling van algemeen nut te realiseren en in voorkomend geval in stand te houden op de wijze en binnen de termijn die de onteigenende instantie in de projectnota, vermeld in artikel 12, desgevallend heeft bepaald.
§ 3. Het recht om een verzoek tot zelfrealisatie in te dienen impliceert niet het recht om zelf te realiseren. De overheid kan op een gemotiveerde wijze beslissen om niet in te gaan op het verzoek van de eigenaar tot zelfrealisatie na een toetsing van het verzoek aan de in paragraaf 2 opgesomde voorwaarden.
§ 4. Van het recht om een verzoek tot zelfrealisatie in te dienen worden uitgesloten alle weg-, spoorweg-, haven- en waterweginfrastructuur en de daarmee onlosmakelijk samenhangende ingrepen.
Art. 25. De eigenaar van een onroerend goed of de houder van een zakelijk recht in geval van toepassing van artikel 4 die tot zelfrealisatie wil overgaan, dient daartoe tijdens het openbaar onderzoek per beveiligde zending een verzoek in bij de onteigenende instantie.
De eigenaar van een onroerend goed of de houder van een zakelijk recht met toepassing van artikel 4 die conform het eerste lid heeft laten weten dat hij tot zelfrealisatie wil overgaan, beschikt, op straffe van verval, over een termijn van zeventig dagen na de einddatum van het openbaar onderzoek om een gestaafd verzoek tot zelfrealisatie in te dienen. De eigenaar van het onroerend goed of de houder van het met toepassing van artikel 4 te onteigenen zakelijk recht toont daarin aan dat hij voldoet aan de cumulatieve voorwaarden, vermeld in artikel 24.
Art. 26. Eens het verzoek ingewilligd, kunnen de onteigenende instantie en de verzoeker tot zelfrealisatie een zelfrealisatieconvenant afsluiten. In dit convenant gaat de verzoeker de verbintenis aan om het project zelf te realiseren conform de voorwaarden, vermeld in artikel 24, § 2, 3°, en waarborgt hij de effectieve uitvoering, realisatie en in voorkomend geval de instandhouding van het project met alle daarbij horende financiële of andere vormen van zekerheidsstellingen.
Art. 27. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de inhoud van het gestaafde verzoek tot zelfrealisatie en voor de modaliteiten waaraan voldaan dient te worden in het kader van de noodzakelijke zekerheidsstellingen».
De onteigening biedt de overheid de mogelijkheid om voor doeleinden van algemeen nut de beschikking te krijgen over in het bijzonder onroerende goederen die niet middels de gewone wijzen van eigendomsoverdracht kunnen worden verworven. Artikel 16 van de Grondwet bepaalt dat niemand van zijn eigendom kan worden ontzet dan ten algemenen nutte, in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald en tegen billijke en voorafgaande schadeloosstelling. Dit wordt ook bevestigd in artikel 3 van het Onteigeningsdecreet.
De onteigening moet noodzakelijk zijn voor de realisatie van de doelstelling van algemeen belang. Indien de eigenaars zelf bereid en in staat zijn om het onteigeningsdoel te realiseren, is de onteigening in beginsel niet langer noodzakelijk. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat het recht om een verzoek tot zelfrealisatie in te dienen, past in het kader van de beoordeling van die onteigeningsnoodzaak, en erop gericht is de rechtspositie van de eigenaar die ongewild met een onteigeningsnoodzaak wordt geconfronteerd, te beschermen (Parl.St. Vlaams Parlement, 2016-2017, nr. 991/1, p. 51). Om de realisatie van de onteigeningsdoelstelling te waarborgen, is het volgens de decreetgever essentieel dat het project van de eigenaars voldoet aan de voorwaarden die de onteigenende instantie stelt:
«Tot slot zal de eigenaar zich bij een beroep op zelfrealisatie moeten richten naar de vorm en de wijze van uitvoering zoals die de onteigenende instantie voor ogen staat. A contrario volgt hieruit dat een vorm of realisatie die niet beantwoordt aan de voorwaarden die de overheid voorop stelt, uitgesloten is. De onteigenende instantie bepaalt de uiteindelijke vorm van uitvoering. De overheid maakt haar beleidsvisie over de uitvoeringsvorm duidelijk bekend via de projectnota (artikel 13). De vorm van uitvoering kan betrekking hebben op de aard, situering, vormgeving, dichtheid van de bebouwing, de fasering van de uit te voeren werken, het toewijzingsbeleid aangaande bouwkavels, de omslag van de (exploitatie)kosten, ... De wijze van uitvoering moet alleszins in het algemeen belang zijn en moet voldoende realiteitswaarde hebben» (ibid., p. 52).
In de parlementaire voorbereiding worden de termijnen vermeld in artikel 25 van het Onteigeningsdecreet, als volgt verantwoord:
«De eigenaar [moet], op straffe van onontvankelijkheid, tijdens de periode van het openbaar onderzoek een verzoek tot zelfrealisatie [...] indienen.
...
De bijkomende termijn van zeventig dagen na einddatum van het openbaar onderzoek is een vervaltermijn.
Het voorgaande impliceert dat wie geen melding tot zelfrealisatie heeft gedaan of wie wel een melding van zelfrealisatie heeft gedaan, maar geen gestaafd verzoek tot zelfrealisatie heeft ingediend binnen de voorziene termijnen, de onteigening niet langer kan bestrijden met een exceptie van zelfrealisatie.
De decreetgever stelde met dat artikel een snelle en transparante voortgang voorop.
«Zowel de private eigenaar als de overheid hebben er belang bij om zo snel mogelijk op de hoogte te zijn van elkaars wensen en mogelijkheden zodat zij hierover kunnen samen zitten en overleggen».
De termijn voor het indienen van een melding tot zelfrealisatie, alsook die voor het indienen van een gestaafd verzoek tot zelfrealisatie, passen bijgevolg eveneens in de doelstelling van de decreetgever om te waarborgen dat de onteigeningsdoelstelling kan worden gerealiseerd volgens de voorwaarden, en binnen het tijdskader, die de onteigenende instantie vooropstelt.
De overheid dient immers over voldoende garanties te beschikken dat de eigenaar daadwerkelijk overgaat tot realisatie van het onteigeningsdoel op de wijze en binnen de termijn zoals door de overheid vastgesteld. Het is bijgevolg niet onredelijk de mogelijkheid om een melding tot zelfrealisatie in te dienen, voor alle betrokken eigenaars te beperken tot de duur van het openbaar onderzoek.