Nadat een erfgenaam zijn keuze gedaan heeft, is deze in principe onherroepelijk (Semel heres, semper heres).
Dit belet echter niet dat daartegen toch nog opgekomen kan worden binnen de grenzen door de wet gesteld.
De aanvaarding van een nalatenschap, als juridische akte, is onderworpen aan de theorie van de geldige toestemming, gesanctioneerd met een relatieve nietigheid.
Tegen de aanvaarding van de nalatenschap kan opgekomen worden wanneer die aanvaarding het gevolg is geweest van een jegens haar gepleegd bedrog (art. 783 oud B.W.- 4.43 (nieuw) BW).
Deze bepaling in het (nieuw) BW stelt:
“Art. 4.43 Bedrog of benadeling bij aanvaarding
Een meerderjarige kan tegen de door hem uitdrukkelijk of stilzwijgend gedane aanvaarding van een nalatenschap slechts opkomen ingeval die aanvaarding het gevolg mocht zijn geweest van een jegens hem gepleegd bedrog.
Hij kan er nooit tegen opkomen onder voorwendsel van benadeling, tenzij de nalatenschap mocht zijn teniet gedaan of met meer dan de helft verminderd, door de ontdekking van een testament dat op het ogenblik van de aanvaarding onbekend was.”
De aanvaarding van de nalatenschap is getroffen door dergelijke nietigheid, die alleen de erfgenaam kan laten gelden, indien de aanvaarding het gevolg was van bedrog. In dat geval kan een erfgenaam zijn gedane keuze doen vernietigen.
Weliswaar laat de wet de vernietiging van een contract om reden van bedrog enkel en alleen toe wanneer er listige kunstgrepen gepleegd zijn door de tegenpartij (art. 1116 oud B.W. – 5.35 (nieuw) BW ), maar deze bepaling is niet toepasselijk op de erfenissen waarin men niet staat tegenover een medecontractant die op de uitvoering van de overeenkomst gerekend heeft en bij dewelke men zich maar in te lichten had om de kunstgrepen van derde personen te verijdelen. Hier heeft men te doen met een eenzijdige akte, waarin geen partijen tussenkomen en die nietig moet zijn door het feit alleen dat de wil van hem die ze verricht heeft door slinkse middelen beïnvloed werd. De erfgenaam kan zijn aanvaarding doen vernietigen, wie ook de auteur van het bedrog is. Elk manoeuvre dat ertoe strekt de erfgenaam te misleiden omtrent de elementen van zijn aanvaarding, maakt bedrog uit.
Er kan aldus ook worden opgekomen tegen de aanvaarding van de nalatenschap door een rechtsvoorganger omdat die aanvaarding het gevolg is geweest van een jegens haar gepleegd bedrog (
Een aanvaarding van een nalatenschap kan niet alleen vernietigd worden wegens bedrog maar ook
1) In het geval een nalatenschap toekomend aan een minderjarige of onbekwaamverklaarde en de bevoegdmakende en de pleegvormen voorzien door artikel 410 § 1 van het Burgerlijk Wetboek niet nageleefd werden (art. 776 oud B.W. - Art. 4.40, §§ 1 en 2 (nieuw) BW);
2) In het geval van ontdekking van een testament dat op het ogenblik van de aanvaarding onbekend was. En hierdoor de nalatenschap zou zijn tenietgedaan of voor meer dan de helft zou zijn verminderd (art. 783 oud B.W. - Art. 4.43, lid 2 (nieuw) BW);
3) Op verzoek van een schuldeiser wanneer een met schuld overbelaste nalatenschap werd aanvaard met bedrieglijk opzet om zich onvermogend te maken (art. 1167 oud BW -5.243 (nieuw) BW).