Artikel 4, eerste lid Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de uitoefening van de burgerlijke rechtsvordering, afzonderlijk ingesteld, wordt geschorst zolang er geen definitieve uitspraak is over de strafvordering die ingesteld werd vóór of tijdens het uitoefenen van de burgerlijke vordering. Het is de wettelijke verankering van het adagium le criminel tient le civil en état.
De regel, uitgedrukt in artikel 4 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering raakt de interne Belgische openbare orde.
De wetgever wijkt echter soms af van deze regel en voorziet in uitzonderingen op de regel le criminel tient le civil en état.
De Wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van bedrijfsgeheimen (verder de Wet van 30 juli 2018) voerde in boek XVII, titel 1, hoofdstuk 4, van het Wetboek van economisch recht, een afdeling 3 in, luidende: «Afdeling 3. - Vordering tot staking in geval van het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van een bedrijfsgeheim». (BS 14 augustus 2018).
Artikel XVII.21/1 WER is de wettelijke grondslag voor de stakingsvordering die gebaseerd is op het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van een bedrijfsgeheim in de zin van artikel XI.332/4 WER.
Artikel XVII.21/3, tweede lid WER bepaalt dat over deze stakingsvordering uitspraak wordt gedaan, niettegenstaande enige vervolging die voor de strafrechter wordt ingesteld wegens dezelfde feiten. Deze bepaling vormt dus een afwijking op de regel le criminel tient le civil en état. Meer in het algemeen geldt voor stakingsvorderingen de regel le commercial tient le criminel en état.
In de memorie van toelichting bij de Wet van 30 juli 2018 wordt de noodzaak van deze stakingsvordering verantwoord door te verwijzen naar het feit dat onder bepaalde omstandigheden ook een strafrechtelijke vordering kan worden ingesteld op basis van artikel 309 Strafwetboek voor het openbaar maken van een bedrijfsgeheim en dat bijgevolg het nieuwe artikel VII.21/3 wordt ingevoegd dat analoog is aan artikel XVII.18 WER.
Artikel XVII.18 WER heeft betrekking op de stakingsvordering ingeval van inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht. Deze bepaling gaat wat betreft de verhouding tussen de strafvordering en de stakingsvordering terug op artikel 87, § 1, 4de lid van de Auteurswet 1994 (Wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, BS 27 juli 1994.), artikel 12sexies, § 1, lid 4 van de opgeheven databankenwet (Wet van 31 augustus 1998 houdende omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken, BS 14 november 1998.), en artikel 128 van de Wet van 6 april betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming overeenstemmen (verder WMPC).
In deze regelgeving was telkenmale ook bepaald dat over de stakingsvordering uitspraak wordt gedaan, niettegenstaande enige vervolging die voor de strafrechter wordt ingesteld wegens dezelfde feiten. Artikel 128 WMPC bepaalde dat, wanneer de feiten voorgelegd aan de rechtbank het voorwerp zijn van een vordering tot staking, er niet kan beslist worden over de strafvordering dan nadat een in kracht van gewijsde gegane beslissing is genomen betreffende de vordering tot staking.
Met betrekking tot de voorlopers van artikel XVII.18, tweede lid WER is er in de rechtsleer volgens mij terecht eensgezindheid dat de voorzitter de behandeling van de vordering tot staken niet mag opschorten ingeval van vervolging voor de strafrechter wegens dezelfde feiten en zelfs verplicht is om uitspraak te doen. Het is de strafrechter die de behandeling van de zaak moet opschorten in afwachting van een uitspraak over de vordering tot staking die in kracht van gewijsde is gegaan.
De bedoeling van de wetgever met het in dit dossier toepasselijke artikel XVII.21/3 WER is dan ook dat de stakingsrechter zijn beslissing niet mag uitstellen totdat de strafrechter uitspraak heeft gedaan wanneer de strafvordering werd ingesteld voor een inbreuk op artikel 309 Strafwetboek.
Uitspraak kan dus worden gedaan over een vordering tot staking wegens het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van een bedrijfsgeheim, ook wanneer wegens dezelfde feiten een vervolging voor de strafrechter is ingesteld en hierover nog niet definitief is beslist.