Samenvatting
Wanneer in een informaticasysteem van een beklaagde bepaalde digitale bestanden worden teruggevonden die volgens de rechter hebben gediend of bestemd waren tot het plegen van het vervolgde misdrijf in de zin van artikel 42, 1°, Strafwetboek, beveelt de rechter in de regel de verbeurdverklaring van het gehele informaticasysteem met inbegrip van alle erin aanwezige componenten als instrument van het misdrijf; tot die componenten behoren alle interne harde schijven waarmee het informaticasysteem is uitgerust, ongeacht op welke precieze harde schijf of schijven de vermelde bestanden zijn teruggevonden; het informaticasysteem, met inbegrip van alle aanwezige sturingsprogrammatuur en apparatuur, vormt in beginsel immers één geïntegreerd geheel waarvan alle componenten op een normale wijze moeten samenwerken opdat de interne harde schijven kunnen worden gebruikt om digitale bestanden op te slaan, te consulteren, te bewerken of te verspreiden; bovendien is niet vereist dat de rechter een informaticastudie doet of vraagt om het precieze nut of de precieze werking of inhoud van elke harde schijf of andere component van het informaticasysteem te achterhalen of om zich ervan te vergewissen dat er in geval van teruggave van bepaalde componenten geen risico bestaat dat de illegale bestanden nog toegankelijk kunnen worden gemaakt met bepaalde gegevensopslagtechnologie.
De rechter dient met het oog op de verbeurdverklaring op grond van artikel 42, 1°, Strafwetboek geen onderscheid te maken tussen een fysieke digitale gegevensdrager en de digitale bestanden die, al dan niet verzameld in een digitale map, op die drager zijn opgeslagen; ongeacht het risico dat de digitaal verwijderde bestanden nog terug toegankelijk kunnen worden gemaakt, is een digitaal bestand immers des te meer onlosmakelijk verbonden met een gegevensdrager, aangezien het enkel door de aanwending van een dergelijke drager zijn normale werking kan hebben; dit alles verhindert niet de teruggave van bepaalde fysieke gegevensdragers, indien die gegevensdragers of de erop opgeslagen bestanden geen verband houden met het vervolgde misdrijf of niet op een andere wijze illegaal zijn.
De rechter dient met het oog op de verbeurdverklaring op grond van artikel 42, 1°, Strafwetboek geen onderscheid te maken tussen een fysieke digitale gegevensdrager en de digitale bestanden die, al dan niet verzameld in een digitale map, op die drager zijn opgeslagen; ongeacht het risico dat de digitaal verwijderde bestanden nog terug toegankelijk kunnen worden gemaakt, is een digitaal bestand immers des te meer onlosmakelijk verbonden met een gegevensdrager, aangezien het enkel door de aanwending van een dergelijke drager zijn normale werking kan hebben; dit alles verhindert niet de teruggave van bepaalde fysieke gegevensdragers, indien die gegevensdragers of de erop opgeslagen bestanden geen verband houden met het vervolgde misdrijf of niet op een andere wijze illegaal zijn.
De verbeurdverklaring van een gans informaticasysteem of een gehele digitale gegevensdrager kan evenwel leiden tot het verlies van legale digitale gegevens van persoonlijke of professionele aard, die op dat informaticasysteem of die digitale gegevensdrager zijn opgeslagen; hierdoor kan het recht op privéleven of het eigendomsrecht van de beklaagde worden aangetast; daartegenover staat dat digitale gegevens vatbaar zijn voor een in principe onbeperkte vermenigvuldiging zonder kwaliteitsverlies; de technische en maatschappelijke evolutie waardoor de digitale opslag van gegevens is toegenomen en de mogelijkheid tot het digitaal vermenigvuldigen van die gegevens verantwoorden dan ook een evolutieve uitlegging van de toepasselijke wetsbepalingen, mede in het licht van de door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens gegeven uitlegging van artikel 8 EVRM en artikel 1 Eerste Aanvullend Protocol EVRM; hieruit volgt dat de artikelen 42, 1°, en 44 Strafwetboek, samen gelezen met artikel 8 EVRM en artikel 1 Eerste Aanvullend Protocol EVRM, de beklaagde toelaten om aan de rechter de teruggave te vragen van een digitale kopie van de legale gegevens die zijn opgeslagen in een informaticasysteem of op een digitale gegevensdrager, wanneer dat systeem of die drager in aanmerking komt voor verbeurdverklaring; vereist is dat de betrokkene de teruggave uitdrukkelijk vraagt, dat hij aantoont dat die vraag betrekking heeft op essentiële gegevens van persoonlijke of professionele aard waar hij zonder de teruggave geen toegang meer kan hebben, dat hij die gegevens en hun precieze locatie in het informaticasysteem of op de gegevensdrager aanduidt en dat hij zelf een gegevensdrager ter beschikking stelt waarop de gegevens kunnen worden gekopieerd; bovendien moet het technisch en zonder onevenredige werklast mogelijk zijn de gevraagde gegevens te kopiëren.
De rechter oordeelt, op grond van de door hem vastgestelde gegevens en na een afweging tussen het belang van de beklaagde op teruggave en het belang van de maatschappij op verbeurdverklaring, onaantastbaar over het verzoek tot teruggave; hij mag alleen geen onverantwoorde gevolgen uit zijn vaststellingen afleiden, wat het Hof nagaat; deze teruggave staat de verbeurdverklaring van het informaticasysteem of de digitale gegevensdrager op grond van de artikelen 42, 1°, en 43, eerste lid, Strafwetboek niet in de weg; die verbeurdverklaring is namelijk een straf die de rechter aan de beklaagde moet opleggen als gevolg van het bewezen verklaarde misdrijf, indien de voorwaarden daartoe zijn vervuld.