Artikel XX.225, § 1, eerste lid WER stelt:
“Indien bij faillissement van een onderneming, de schulden de baten overtreffen, kunnen de huidige of gewezen bestuurders, zaakvoerders, dagelijks bestuurders, leden van een directieraad of van een raad van toezicht, alsmede alle andere personen die ten aanzien van de zaken van de onderneming werkelijke bestuursbevoegdheid hebben gehad, persoonlijk en al dan niet hoofdelijk aansprakelijk worden verklaard voor het geheel of een deel van de schulden van de onderneming ten belope van het tekort, indien komt vast te staan dat een door hen begane, kennelijk grove fout heeft bijgedragen tot het faillissement.”
De ontdraging van het handelsfonds maakt een kennelijke grove fout uit.
De ontdraging van het handelsfonds kan bestaan uit een sterfhuisconstructie met overdraging om niet van het handelsfonds en achterlating van schulden, en het ten onrechte doen uitschrijven van facturen op de later gefailleerde vennootschap om zo kosten af te wenden.
Evenzeer kan deze ontdraging bestaan door de beëindiging van de handelshuur waardoor de uitbating zonder vergoeding kan worden voortgezet door een “nieuwe” uitbater. Het wordt nog erger wanneer deze nieuwe uitbater een vennootschap is met als bestuurder en aandeelhouder dezelfde bestuurder als deze van de failliete onderneming, waarbij zonder vergoeding dan nog eens gebruik gemaakt wordt van de stock en materiële activa die toebehoorden aan de failliete onderneming en gebruik gemaakt werd van zelfde vergunningen, waarbij ook nog de arbeidscontracten weden overgezet.
Dergelijke handelwijze die aan de vennootschap aanzienlijke schade heeft toegebracht is in hoofde van de bestuurder van de gefailleerde vennootschap te kwalificeren als een kennelijk grove fout die heeft bijgedragen tot het faillissement.
Door de voornaamste activa van de vennootschap om niet over te dragen aan een nieuwe vennootschap waarin de bestuurder opnieuw belanghebbende is met achterlating van de schulden en aldus een bedrieglijke sterfhuisconstructie op te zetten, handelt een bestuurder niet als een normaal voorzichtige bestuurder. Bovendien is de aard van deze kennelijke fout te bestempelen als een grove fout die ingaat tegen de essentiële regels van het vennootschapsleven.
De vraag of de bestuurder die aldus heeft gehandeld al dan niet enig financieel voordeel heeft ontvangen bij de door deze bestuurder gepleegde kennelijk grove fouten doet niet ter zake.
In een dergelijk geval dient de bestuurder veroordeeld tot aanzuivering van het nettopassief van het faillissement.