Volgens artikel 12, eerste lid, van de Interneringswet kunnen onderzoeks- of vonnisgerechten beslissen over de situatie van een beklaagde, beschuldigde of inverdenkinggestelde die:
- ofwel in opsluiting verblijft zoals omschreven in artikelen 10 en 11 van de Interneringswet,
- ofwel in vrijheid is gesteld onder bepaalde voorwaarden.
Deze beslissing gebeurt via een afzonderlijk en gemotiveerd vonnis of beschikking. Het gerecht kan kiezen om:
- de hechtenis uit te voeren onder elektronisch toezicht,
- de persoon vrij te laten, al dan niet met opgelegde voorwaarden,
De vrijlating of voorwaarden gelden voor een periode die het gerecht vaststelt, en uiterlijk tot de beslissing van de Kamer voor de Bescherming van de Maatschappij definitief wordt na de eerste zitting, zoals bepaald in artikel 29, § 2 van de Interneringswet.
Op grond van artikel 12, vierde lid, van de Interneringswet is het niet mogelijk om verzet of hoger beroep in te stellen tegen de hierboven genoemde beslissing. Dit vormt een uitzondering op de algemene regels over rechtsmiddelen die normaliter tegen rechterlijke beslissingen beschikbaar zijn.
Artikel 12, vierde lid, van de Interneringswet is van toepassing wanneer het onderzoeks- of vonnisgerecht, naar aanleiding van een beslissing tot internering, oordeelt over een maatregel zoals bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Interneringswet. Dit geldt zowel bij het opleggen van zo’n maatregel als bij het weigeren ervan.
Het feit dat de weigering om een maatregel op te leggen deel uitmaakt van het vonnis of de beschikking waarmee de internering wordt bevolen, doet niets af aan de toepassing van artikel 12, vierde lid.