Volgens artikel 29bis, §1, eerste lid van de WAM-wetgeving wordt schade door een verkeersongeval met één of meer motorvoertuigen, op plaatsen zoals omschreven in artikel 2, §1 (behalve materiële schade en schade van de bestuurders van de betrokken voertuigen), volledig vergoed. Deze vergoeding geldt voor schade door lichamelijk letsel of overlijden, inclusief schade aan kleding, en wordt gedeeld door de verzekeraars die de aansprakelijkheid van de voertuigeigenaren, bestuurders of houders dekken.
Artikel 2, §1 van de WAM bepaalt dat motorvoertuigen alleen de openbare weg of bepaalde toegankelijke terreinen mogen gebruiken als hun mogelijke burgerrechtelijke aansprakelijkheid verzekerd is volgens deze wet en de verzekering geldig is.
Onder "terreinen toegankelijk voor een zeker aantal personen" vallen plaatsen die, hoewel privé, toegankelijk zijn voor een specifieke groep zoals werknemers, klanten, leveranciers, bezoekers of voorbijgangers.
De eiseres stelde bij de beroepsrechter dat de definitie van "openbare weg" niet van toepassing is op een werf, omdat bezoekers expliciet toestemming nodig hebben om het terrein op te rijden. Aangezien alleen werfverkeer was toegestaan, zou de werf geen openbaar karakter hebben en dus niet vallen onder de definitie van artikel 2, §1 van de WAM.
Het hof heeft echter geoordeeld dat de plaats van het ongeval – een wegenwerf – valt onder terreinen toegankelijk voor bepaalde personen. Daarmee heeft het hof onvoldoende gemotiveerd waarom deze werf binnen de WAM-definitie valt. Dit belemmert het Grondwettelijk Hof om de wettigheid van de uitspraak te controleren, waardoor artikel 149 van de Grondwet is geschonden.