Het inzetten van een bijzonder bijstandsteam als de keuze van de door dat team ingezette geweldsmiddelen dient de in artikel 37 Wet Politieambt vooropgestelde principes van wettelijkheid, subsidiariteit en proportionaliteit te respecteren en al zeker tegen een psychiatrisch patiënt of een persoon die psychische problemen vertoont.
Een fout in de zin van artikel 37 Wet Politieambt maakt tevens een fout uit in de zin van de artikelen 418 en 419, eerste lid Sw. (onopzettelijke slagen en verwondingen en onopzettelijke doodslag.
Ten aanzien van een persoon met deliriumsyndroom gelden volgende richtlijnen:
"Het interventieteam geeft aan dat ze, tenzij er een dringende operationele noodzaak is, voor de interventie zal wachten op een ter plaatse geroepen MUG-dokter. In het beginstadium zal vervolgens een onderhandelaar (in burger gekleed) trachten betrokkene te overtuigen om rustig uit de cel te komen en zich naar een ander lokaal te begeven. Fysiek contact zal zo veel mogelijk vermeden wordt en het gebruik van schilden, matrakken en vorken is voor uitgesloten om de eenvoudige reden dat dit het risico op innerlijke verwondingen sterk doet toenemen.
Rekening houdend met het verhoogd risico op hartfalen bij gebruik van geweld bij personen met EDS zullen bepaalde dwangmiddelen (zoals een hond, explosieven, flashbangs) niet worden aangewend.
Er zal waarschijnlijk voor geopteerd worden om een stoomstootwapen te hanteren (liefst buiten de cel), waarbij beklemtoond wordt dat de taser een ondersteunend middel is en dat er snel dient gehandeld te worden bij het aanbrengen van immobiliserende middelen."
Het gegeven dat er 1) te weinig kennis bestaat van het fenomeen geagiteerd deliriumsyndroom bij de politiediensten, 2) dat er in de literatuur geen eenduidigheid blijkt te bestaan rond de gewenste aanpak van dit fenomeen en 3) dat er geen eenvormige procedure of ‘code of good practices’ (vrij vertaald: handleiding van goede praktijken) bestond m.b.t. dergelijke personen, of onhandelbare personen in een cel, doet geen afbreuk aan voorgaande beschouwingen.
De beslissing tot het inzetten van een bijzondere eenheid houdt geenszins een vrijgeleide in “voor de betrokkenen om ongebreideld alle bevoegdheden, middelen en technieken waarover zij beschikken of waarvan zij kennis hebben in te zetten. Alvorens in concreto op te treden, zullen ook deze politiebeambten - net als alle andere die geen deel uitmaken van een bijzondere eenheid - de wijze van hun optreden moeten bepalen aan de hand van de principes van de wettelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit, vooropgesteld in de artikelen 37, 37bis en 38 Wet Politieambt (en de aldaar geformuleerde waarschuwingsplicht moeten respecteren).
Het kernartikel 37 van de Wet Politieambt - waarnaar de andere hiervoor vermelde artikelen kruisverwijzen - legt de inschattingsplicht namelijk bij elke politieambtenaar die een taak van bestuurlijke of gerechtelijke politie vervult. Met andere woorden: het feit dat een politieoverste beslist tot de inzet van een bijzondere eenheid heft geenszins de voormelde inschattingsplicht op in hoofde van de leden van de bijzondere eenheid die concreet de gebeurtenis zullen moeten gaan beheersen. Hoe de leden van de bijzondere eenheden dan precies zullen handelen (of eventueel niet zullen handelen), hangt derhalve af van hun inschatting van de concrete situatie, waarmee zij de visu geconfronteerd zullen worden, alsmede - uiteraard - van de informatie die hen van hogerhand meegedeeld is.
Van normaal zorgvuldige interventie-leden die de opdracht krijgen om een geagiteerde persoon in bedwang te houden, teneinde hem een kalmerende injectie te laten toedienen, mag worden verwacht dat zij de hen opgedragen opdracht niet blindelings uitvoeren, maar dat zij, in functie van de zich concreet voordoende omstandigheden, gelet op de plaatsgesteldheid, de gemoedstoestand/ ziektebeeld van de betrokkene, en de voorafgaande gebeurtenissen, vooraf een afweging maken tussen de verschillende opties om de opdracht uit te voeren. Daarbij moet ook stilgestaan worden bij de mogelijke risico’s van de uit te voeren opdracht en getracht worden om deze, in het belang van eenieder, zoveel als mogelijk te beperken. Dit veronderstelt dat de interventieleden vooraf, bij een overlegmoment, met de nodige professionele ingesteldheid aan kritische en creatieve reflectie doen en een inschatting moeten maken van de zich concreet voordoende situatie en de uitvoeringswijze van de opdracht, rekening houdende met de principes van wettelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit.
Er mag van hen worden verwacht dat zij niet verblind worden door hun betrachting de hen gegeven opdracht zonder meer uit te voeren vanuit hun ervaring met eerdere interventies, maar dat zij oog hebben voor 1) de concrete specifieke situatie en 2) de mogelijke risico’s bij de uitvoering van hun opdracht.
Artikel 70 van het Strafwetboek stipuleert dat er geen misdrijf is wanneer het feit door de wet is voorgeschreven en door de overheid is bevolen. Het gebruikte geweld is evenwel slechts wettelijk indien toegelaten door een wettelijk of reglementair gekregen bevel, het de mate niet overschrijdt welke volstrekt nodig is om de bevolen daad te stellen.
De bijstand vragende eenheid kan enkel beslissen over het al dan niet inzetten van de interventie-eenheid, maar heeft niets te zeggen over de tactische uitvoering aan de keuze van tactiek. Daarover de beslist de teamleider van de interventie-eenheid.