Een individueel bijzonder veiligheidsregime (IBVR) is een verregaande maatregel die in uitzonderlijke omstandigheden aan gedetineerden kan worden opgelegd. De bedoeling ervan is om de veiligheid binnen de gevangenis of van de betrokken persoon te waarborgen. De maatregel kan bestaan uit onder meer uitsluiting van gemeenschappelijke activiteiten, afzondering in een monocel, observatie om de 30 minuten, en bezoek achter glas. Hoewel deze veiligheidsmaatregelen legitiem kunnen zijn in bepaalde contexten, rijzen er ernstige vragen over hun proportionaliteit wanneer ze langdurig worden gehandhaafd.
De fundamentele toetssteen is artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat verbiedt dat iemand wordt onderworpen aan folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen. Deze bepaling geldt ook binnen het gevangeniswezen. De overheid heeft niet enkel een verbodsplicht, maar ook een positieve verplichting om het fysieke en psychische welzijn van gedetineerden te beschermen.
Een IBVR dat gedurende een lange periode wordt toegepast zonder actuele en concrete aanwijzingen van een reëel en onmiddellijk veiligheidsrisico, kan de grenzen van artikel 3 EVRM overschrijden. De beoordeling gebeurt aan de hand van verschillende factoren:
-
de duur van het opgelegde regime;
-
de ernst en aard van de maatregelen;
-
de aanwezigheid van actuele, objectieve dreiging;
-
de fysieke en psychische gevolgen voor de betrokkene;
-
de proportionaliteit in verhouding tot het nagestreefde veiligheidsdoel.
Het feit dat een IBVR stelselmatig wordt verlengd op basis van algemene of verouderde risico-indicaties, zonder nieuwe of concrete feiten, ondergraaft de legitimiteit ervan. Zelfs wanneer het regime formeel versoepeld wordt, kan het gecumuleerde effect van langdurige afzondering, frequente nachtelijke observaties en sociale isolatie leiden tot psychische ontwrichting. Een medisch verslag dat wijst op extreme stress, depressieve symptomen of wanhoop is in dat verband bijzonder relevant, zeker wanneer daartegenover geen recent, objectief tegenonderzoek wordt gesteld.
De rechter kan in kort geding oordelen dat de voortzetting van het IBVR, bij gebrek aan actuele rechtvaardiging, een vorm van onmenselijke of vernederende behandeling uitmaakt. In dat geval is hij bevoegd om het regime voorlopig te schorsen, zelfs al is het veiligheidsdoel legitiem. De overheid behoudt wel steeds het recht om een nieuwe maatregel te nemen wanneer de feitelijke situatie wijzigt.
Deze benadering onderstreept de noodzaak van een evenwicht tussen veiligheidsoverwegingen en de bescherming van fundamentele rechten. De strafuitvoering mag streng zijn, maar niet onmenselijk. De tijdelijke aard van voorlopige maatregelen mag geen dekmantel worden voor structurele rechteninbreuken. De rechterlijke controle blijft essentieel om ontsporingen te voorkomen en de menselijke waardigheid te waarborgen, ook achter gevangenismuren.