De rechtsvordering wegens ongerechtvaardigde verrijking steunt op twee fundamentele principes. Ten eerste beoogt zij een herstel van de vermogensverschuiving, in natura indien mogelijk, of bij equivalent als dat niet lukt. Ten tweede wordt de omvang van de verbintenis beperkt tot het laagste bedrag van de verrijking en de verarming – de zogeheten regel van het dubbel plafond.
Restitutie of equivalent?
Het klassieke uitgangspunt van de verrijkingsvordering is een restitutie: de terugkeer van het vermogensbestanddeel naar het vermogen van de verarmde. Indien dat onmogelijk blijkt, volgt een vergoeding in geld of een ander equivalent. Zo zal wie aandelen ten onrechte ontvangen heeft, in principe gehouden zijn die aandelen terug te geven. Is dat niet mogelijk, dan kan een geldelijke vergoeding geëist worden die de waarde van de aandelen vertegenwoordigt.
Onder het nieuwe verbintenissenrecht lijkt artikel 5.137 BW evenwel te suggereren dat het uitgangspunt niet langer restitutie, maar vergoeding is. De wetstekst spreekt uitsluitend van «vergoeding». Toch blijkt uit de voorbereidende werkzaamheden dat dit geen intentionele breuk met het klassieke uitgangspunt beoogt, maar louter een vereenvoudiging van de tekst is. Restitutie blijft het primaire herstelmiddel, met vergoeding als subsidiaire mogelijkheid.
Het onderscheid is meer dan semantisch. Door vergoeding als uitgangspunt te hanteren, dreigt het recht de essentie van de verrijkingsvordering uit het oog te verliezen: het herstel van een concrete vermogensverschuiving. Wie abstracte begrotingsregels toepast, riskeert een verarming te zien als louter financieel verlies, terwijl het in werkelijkheid om het verlies van een specifiek goed kan gaan. Het Hof van Cassatie erkent dit spanningsveld en stelt uitdrukkelijk dat de vergoeding in de regel bestaat uit teruggave van het goed, tenzij dit onmogelijk of onredelijk is.
De regel van het dubbel plafond
Het tweede basisprincipe stelt dat de verrijkte nooit gehouden is tot meer dan het laagste bedrag van de verarming en de verrijking. De verrijkingsvordering strekt immers tot herstel van een ongerechtvaardigde vermogensverschuiving, niet tot voordeelsafdracht. De vordering wil enkel vermogen terugbrengen naar waar het zonder geldige oorzaak verdwenen is. Dit rechtvaardigt de beperking van de schuld tot het kleinste bedrag.
Het hof van Cassatie herinnert hieraan in haar arrest van 4 februari 2022. In die zaak werd de verarming verkeerdelijk herwaardeerd op basis van de meerwaarde van het verrijkte goed, waardoor het bedrag van de verarming kunstmatig werd opgeblazen. Het Hof oordeelde terecht dat beide begrippen – verrijking en verarming – autonoom begroot moeten worden. Pas daarna wordt het laagste bedrag weerhouden als grondslag voor de vergoeding.
Verhouding tussen beide principes
Restitutie in natura veronderstelt per definitie een gelijkheid tussen de verrijking en de verarming: het goed dat ten onrechte uit het ene vermogen is verdwenen, is zonder waardeverlies in een ander vermogen beland. In complexere situaties, zoals investeringswerken aan het onroerend goed van een ander, is deze symmetrie zelden aanwezig. Dan komt enkel een vergoeding in aanmerking, en blijft het dubbel plafond richtinggevend: enkel de effectieve vermogensverschuiving wordt vergoed.
Slotbeschouwing
De verrijkingsvordering blijft een instrument tot herstel van een ongerechtvaardigde vermogensverschuiving. De rechtspraak en rechtsleer moeten daarbij het klassieke primaat van restitutie in natura handhaven, ondanks de vereenvoudigde bewoordingen van artikel 5.137 BW. Alleen wanneer restitutie niet mogelijk is, komt een equivalente vergoeding in aanmerking, met als bijkomende begrenzing dat slechts het laagste bedrag van de verrijking en de verarming verschuldigd is. Zo bewaart het recht zijn focus op herstel, en niet op het sanctioneren van ongerechtvaardigd voordeel als dusdanig.